‘Dit soort kleinigheden’ door Claire Keegan

Ierland, 1985, een kort, mooi, ongemakkelijk kerstverhaal. Bill Furlong, een handelaar in kolen, turf en haardhout, is een zachtzinnige en bedachtzame man, met oog voor de mensen in zijn omgeving. Hij is getrouwd met Eileen, heeft vijf dochters die het goed doen op school, en zijn zaak loopt goed. Hij is eerlijk en behandelt zijn personeel goed. Hij ziet hoe het niet met iedereen zo voorspoedig gaat als met hemzelf. In tegenstelling tot zijn vrouw heeft hij daar geen hard oordeel over (‘eigen schuld’) en is hij zich ervan bewust dat hij geluk gehad heeft en dat het lot dat ook opeens kan veranderen. Hij geeft kinderen, die blootvoets in de kou langs de weg lopen, het kleingeld dat hij in zijn zak heeft en geeft mensen die de rekening niet kunnen betalen, nog wat respijt. Eileen is daar niet blij mee.

Hij is een zachtaardig, maar geen blijmoedig mens. Dat heeft te maken met zijn achtergrond. Hij is de zoon van een ongehuwde moeder. Mevrouw Wilson, bij wie zijn moeder in dienst was, heeft haar niet de deur gewezen toen ze zwanger bleek, maar heeft haar en haar zoontje in huis gehouden en zich in zekere zin over William (Bill) ontfermd. Ooit kreeg hij als kerstcadeau van haar A Christmas Carol, en van Ned, die daar ook werkte, een warmwaterkruik, hoewel hij om een papa en een puzzel van 500 stukjes had gevraagd. Eigenlijk wil hij dat nog steeds, weten wie zijn vader is. Als kind werd hij gepest omdat hij geen vader had, al bleven de pesterijen beperkt door de status van mevrouw Wilson.

Ook nu nog, bijna veertig jaar na zijn geboorte, staan de mensen in het stadje negatief tegenover ongehuwde moeders. De kerk is de norm, belichaamd door het klooster met internaat en school dat aan de overkant van de rivier op het stadje uitkijkt. Eigenlijk kun je alleen verder komen in het leven als je daar op school hebt gezeten. Dus je moet de nonnen niet tegen je in het harnas jagen. Ook de dochters van Bill gaan daar naar school. Toevallig merkt Bill bij het bezorgen van kolen dat daar heel ongelukkige meisjes wonen die keihard moeten werken in de wasserij van het klooster. Een meisje klampt hem aan omdat ze weg wil en zich anders het liefst wil verdrinken in de rivier. De dag erna vindt hij een meisje in het kolenhok. Ze wil zo graag haar baby zien die van haar is afgepakt, en hoopt dat Bill wil vragen waar haar baby is. Hij slaat zijn jas om haar heen en helpt haar naar de voordeur van het klooster, waar ze door moeder-overste meteen wordt binnengehaald en weggeleid. Bill krijgt thee. Moeder-overste knoopt een praatje aan en vraagt of hij het niet jammer vindt dat hij alleen dochters heeft en geen zoon om zijn familienaam voort te zetten. ‘Ik heb zelf toch ook de achternaam van mijn moeder meegekregen, eerwaarde moeder? En dat is me niet slecht bevallen.’ ‘Is dat zo?’ ’Ik heb niks tegen meisjes,’ vervolgde hij. ‘Mijn eigen moeder was ooit een meisje. En als ik me niet vergis, bent u dat zelf ook ooit geweest, zoals de helft van de mensheid.’ De non gaat daar niet op in. Later in het gesprek ligt hij ook weer dwars: ‘Zijn je zeelui deze week nog geweest?’ ‘Het zijn niet mijn zeelui, maar er is inderdaad een lading binnengekomen op de kade.’ ‘Dus je vindt het niet vervelend om al die buitenlanders hierheen te laten komen?’ ‘Iedereen moet ergens geboren worden’, zei Furlong. ‘Naar ik begrepen heb is Jezus in Bethlehem geboren.’ ‘Ik zou de Verlosser toch niet meteen met die kerels willen vergelijken.’ Ze had er nu meer dan genoeg van, (…) Bij het weglopen spreekt hij het meisje aan dat in de keuken wat te eten gekregen heeft en vraagt hij of hij wat voor haar kan doen. Daarop begint het meisje onbedaarlijk te huilen en wordt Bill de deur uit gebonjourd.

De volgende dag, de dag voor kerst, zit het hem dwars dat hij niet naar de baby van het meisje heeft gevraagd. Inmiddels is het in het stadje bekend dat hij een ‘aanvaring’, zoals ze het noemen, met de nonnen heeft gehad. Hij wordt gewaarschuwd dat het beter is te horen, zien en zwijgen, omdat de nonnen overal een vinger in de pap hebben. Hij dwaalt door de stad en omgeving, het wordt al laat, maar hij gaat niet naar huis. Hij gaat naar het klooster en vindt hetzelfde meisje daar weer in het kolenhok. Ditmaal neemt hij haar mee, op blote voeten en met zijn jas om haar schouders. De mensen in het stadje lopen met een boog om hen heen en Bill is zich ervan bewust dat hij thuis niet warm ontvangen zal worden. Toch loopt hij door: ‘Hij dacht aan mevrouw Wilson en aan haar talloze kleine goede daden, aan hoe zij hem had verbeterd en aangemoedigd, aan alle kleine dingen die ze had gezegd en gedaan, (…) Als zij er niet was geweest, was zijn moeder waarschijnlijk ook daar op de heuvel terechtgekomen. (…) Als het nu zo veel jaar terug was, had het zijn eigen moeder kunnen zijn die hij aan het redden was, als je het redden mocht noemen.’

Het is onvoorstelbaar dat dit zo kort geleden nog realiteit was. In een toelichting achter in het boek staat vermeld dat de laatste Magdalen-wasserij pas in 1996 gesloten is en hoeveel kinderen in dergelijke tehuizen onder verantwoordelijkheid van de kerk zijn gestorven.

De Ierse schrijfster Claire Keegan (1968) schrijft korte verhalen en novellen. Ze is er heel succesvol in. Het korte verhaal Foster won in 2011 de vermelding ‘beste verhaal van het jaar’ bij The New Yorker en Dit soort kleinigheden werd genomineerd voor de Booker prize. Het werd verfilmd in 2024 als Small Things Like Theseonder regie van Tim Mielant. Dit is het eerste boek dat ik van haar gelezen heb. Haar ingetogen stijl spreekt me erg aan en wat mij betreft zijn de prijzen volledig terecht.

Uitgeverij      Nieuw Amsterdam, 2021
Pagina’s       104 (inclusief ‘Een aantekening bij de tekst’)
Vertaald        uit het Engels door Harm Damsma en Niek Miedema (Small Things Like These)
ISBN             978 9046 828 502

Recensie door Marianne van der Weiden, juni 2024