‘Wilhelmina Bladergroen. Vrouw in de eeuw van het kind’ door Mineke van Essen

Wilhelmina Bladergroen was een grote naam op het gebied van de (ortho)pedagogiek. Haar werk is een sterk pleidooi voor het belang van het bedreigde kind, het kind in de knel.
In 2012 is haar biografie verschenen, van de hand van Mineke van Essen, historisch pedagoge en emeritus hoogleraar genderstudies in Groningen. Het boek opent met een binnenkomer: in ‘Proloog –  Het meisje in de bamboekokers’ beschrijft van Essen de eerste casus van de jonge Bladergroen als studente psychologie en assistente van haar hoogleraar Revesz. Zij moest een achtentwintigjarige vrouw testen die als zesmaands kindje in voormalig Nederlands-Indie was geboren en daar de ene ziekte na de andere had gekregen. Haar armpjes en beentjes werden omhuld met bamboekokers (om spasmen tegen te gaan), zodat ze zich nauwelijks kon bewegen. Pas na meerdere operaties kon ze op haar zestiende lopen, zij het gebrekkig. Op school deed ze het slecht, dat wil zeggen ze kon niet rekenen maar sprak wel drie talen. Omdat ze ook gedragsproblemen had,  was ze acht jaar in therapie geweest bij Anna Freud in Wenen, maar die had niets opgeleverd. Ten einde raad wendde de moeder zich tot Revesz met de hulpvraag: ‘Geef mij een wei om deze koe in te laten grazen.’  Zij noemde haar dochter dom, lui en onwillig: ‘als je haar met een brief naar de bus aan de overkant stuurt, komt ze drie uur later terug en dan zegt ze dat ze de brievenbus niet heeft kunnen vinden.’

Mien Bladergroen zag echter al gauw dat ze met testen niets opschoot, en omdat ze ook gymnastieklerares was, kreeg ze na enig studeren en nadenken een ingeving: misschien hingen de problemen wel samen met de bewegingsbelemmeringen uit haar jeugd, waardoor de vrouw als kind nooit de ruimte had leren verkennen en ervaren. Zou het helpen als ze het hele motorische en ruimtelijke verkenningsproces alsnog zou doorlopen? Revesz had er geen vertrouwen in: ‘Wat er niet in zit, haal je er ook niet uit, ze is imbeciel’, zei hij. En uit Wenen kwam de boodschap: ‘Eins kaputt, bleibt kaputt’. Maar Bladergroen zette door en haar  experimentele therapie werd een groot succes; de vrouw kon daarna leren rekenen. Zo kwam de vrouw eindelijk ‘in gesprek met de wereld‘, aldus Bladergroen. Zij kon verder zelfstandig door het leven. Van Essen schrijft: ‘Bladergroen had een buitengewone ontdekking gedaan: kinderen konden leer- en gedragsproblemen krijgen door een stoornis in motorische of ruimtelijke ontwikkeling; door die ontwikkeling alsnog door te maken konden zulke problemen verminderen of zelfs verdwijnen.’

Bovenstaande gevalsbeschrijving, een ware ontdekking door Bladergroen, vond ik als lezer zonder pedagogische kennis zeer intrigerend en ik werd erg benieuwd welke briljante gevalsstudies nog zouden volgen in het boek. De proloog schiep immers verwachtingen. Welnu, ik kan de lezer alvast verzekeren dat deze echter niet worden ingelost. Door haar biografie met deze casus te openen gaf van Essen het boek juist een dramatische structuur.

De casus komt verder in de tekst nog enkele malen ter sprake en dan worden nog meer details gegeven. Bladergroen zag haar hypothese bevestigd en werd, nog niet afgestudeerd, ‘psychologisch en paedagogisch adviseur’. Zij had een tomeloze energie, waarmee ze mensen wist te inspireren en haar patientjes zelfvertrouwen schonk. Zo richtte ze, met behulp van een lening, een huis in de Van Eeghenstraat in, met een testafdeling, een school voor 43 kinderen, huisvesting voor 20 jongens en meisjes en hun leiding, en bewoning van slechts een kamer door haarzelf. Ze deed remedial teaching, had haar praktijk en ontwierp lesmateriaal.  Ze liet zich IWAH noemen: In Werken Altijd Helpend. Kortom: zij was een praktijkvrouw en een duizendpoot.

Toen al diende zich volgens van Essen echter een beperking aan. Over de onderzoeksvraag die Bladergroen uit de casus afleidde constateert zij: ‘Theoretische reflectie is in het verslag ver te zoeken.’ Met name in het tweede deel van de biografie wordt haar relatie met de wetenschap en de academische wereld in het algemeen beschreven; en die blijkt moeizaam te zijn geweest. Allereerst was er de kwestie inzake haar proefschrift: dat liet op zich wachten en was lang een obstakel voor een hoogleraarschap. Van Essen vermeldt overigens dat een ander in 1959 met haar gegevens op de loop was gegaan en erop was gepromoveerd – Bladergroen kon helemaal opnieuw beginnen – maar verbindt er geen conclusies aan: Bladergroen had de constante neiging om veel te veel ballen tegelijk in de lucht te willen houden. Uiteindelijk werd haar toch de leerstoel orthopedagogiek aangeboden zonder dat ze gepromoveerd was. Tegelijkertijd ondervond zij echter tot haar verbijstering en verdriet nog meer concurrentie en tegenwerking van betrouwbaar geachte collega’s. Lang was ze strijdbaar. ‘Zij nam de ruimte die ze nodig had en kreeg die ook. Haar hoge doel heiligde veel middelen’. En omdat ze in de wetenschap een buitenstaander bleef, blufte ze soms. Zij viel echter in artikelen en lezingen keer op keer terug op haar eerste ‘toevallige vondst’: haar succesvolle casus werd steeds fictiever, en tenslotte een mythe. Ze schreef veel artikelen voor een breder publiek, maar werd wetenschappelijk onder de maat gevonden. Die smalle basis werd haar valkuil. Niet voor niets heet een hoofdstuk ‘Onder pedagogen’: een toespeling op de universitaire schandaalroman Onder professoren van W.F. Hermans. Bladergroen voelde zich ten diepste onrechtvaardig behandeld. ‘Dat onbegrijpelijke wantrouwen…als zou ik niet “gewerkt” hebben, het is onzinnig.’

Daarbij heeft het democratisch proces in de jaren zeventig voor haar persoonlijk dramatisch slecht uitgepakt. Ze was altijd de spil geweest vanuit een nogal autoritair leiderschap. Prof. Bladergroen stond geen inspraak of kritiek toe. Toch gingen studenten voorstellen doen voor onderwijsverbetering en ze leverden kritiek op het eenzijdige karakter ervan: alleen specialisatie in leerstoornissen en nogal medisch/biologisch gericht. Zonder sociale component. Er werd haar verweten een ‘repressieve situatie’ in stand te houden door ‘het afwijkende kind’ een behandeling te geven zodat het in de ‘normale’ maatschappij kon functioneren. De studenten stonden een emancipatoire benadering voor, in lijn met wetenschappers als Habermas. Op dit alles reageerde Bladergroen laat en niet meer inhoudelijk: zij was volkomen gedesillusioneerd.

Kritiek
In eerste instantie was mijn belangrijkste kritiek op de biografie van van Essen, dat ze te veel accent legt op de talloze verwikkelingen in Bladergroen’s carriere, in plaats van op de inhoud van haar denken. Van Essen citeert betrekkelijk weinig uit haar werk, De lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind, en de talloze artikelen die ze voor een breder publiek heeft geschreven. Mogelijk heeft van Essen dat ondoenlijk of onnodig gevonden; misschien schreef ze voor pedagogen, die vertrouwd zijn met tests, diagnostiek, spelmateriaal en remedial teaching, en met Bladergroen’s publicaties. Als lezer buiten het pedagogisch vakgebied kreeg ik uiteindelijk de indruk dat Bladergroen -zeker als wetenschapper- niet zo vreselijk veel te vertellen had gehad. En dat was dan haar tragiek.

Wanneer ik echter in tweede instantie de aanwezige citaten nog eens nalees, dan valt me op dat ze van veel wijsheid getuigen. In het buitenland zou ze ook meer gewaardeerd zijn geweest, ze beriep zich op mensen als Bowlby en Spitz. De psychoanalyse was volgens haar niet meer weg te denken, maar ze liet zich gereserveerd uit over Freud’s drifttheorie. In Nederland werden de latere object-relationele theorieen van Melanie Klein en de Britse Onafhankelijke school, die net als Bladergroen uitgingen van het belang van spel voor het kind (denk aan Winnicott’s Playing and reality ), lang ‘geloochend’. Zou het niet kunnen zijn dat ze in Nederland niet het wetenschappelijk / theoretisch kader had gevonden dat zij zocht? Dan was dát haar tragiek.

Uitgeverij         Boom, 2012
Pagina’s           381
ISBN                978 9461 051 516

Recensie door Maud Hollants, maart 2014

 

 

 




‘Gevaarlijke Vrouwen’ door Beatrice de Graaf

Tien militante vrouwen in het vizier

Als ik denk aan een terrorist, dan zie ik verschillende gezichten voor me. Osama Bin Laden, Anders Breivik, Mohammed B. Ik betrap me erop dat het allemaal mannen zijn. Zo begint Hoogleraar conflict en veiligheid in historisch perspectief en terrorisme-expert Beatrice de Graaf haar boek ook: “De gemiddelde terrorist is tegenwoordig een man, zo lijkt het als we de kranten erop naslaan.” Met Gevaarlijke vrouwen brengt zij de verhalen van tien vrouwen, die betrokken waren bij gewelddadige bewegingen, aan het licht.

In de inleiding wordt reeds vermeld dat het niet mogelijk was om een algemeen beeld van drijfveren, beweegreden en omstandigheden te schetsen. Dat blijkt ook al snel uit de eerste verhalen van 5 dames uit de jaren zeventig en tachtig, en 5 uit het recente verleden, beide uit binnen- en buitenland. Wel schetst de Graaf steeds dezelfde elementen, namelijk: welke rol de vrouwe had en hoe ze daar terecht kwam, hoe ze door de media werd gezien en wat dit vertelt over de periode en cultuur, en tot slot, welke speelruimte ze had om te kunnen radicaliseren, eruit te stappen of te ontkomen.

Ulrike Meinhof is wellicht een van de bekendste verhalen. Meinhof, moeder van 2 dochtertjes, stond samen met Andreas Baader en Gudrin Ensslin aan het hoofd van de radicaal linkse Rote Armee Fraktion (RAF). In 1970 bevrijdde ze met Ensslin, Baader uit de gevangenis. In de media werd ze afgeschilderd als de moeder van het Duitse terrorisme, staatsvijand nummer een en Killer-Girl, terwijl ze slechts de intellectueel was achter de organisatie. Misschien had ze ooit nog naar huis gekund. Maar politie en media waren genadeloos waardoor dat onmogelijk werd. Uiteindelijk pleegde ze zelfmoord in haar cel.

De Molukse Hansina Uktolseja, Hansje, was de enige vrouw betrokken bij de treinkaping in 1977. Haar vriend Rudi Lumossil had haar bij de actie betrokken. In de media werd ze neergezet als ‘fanatieke verloofde’ en ‘felle en sadistische tante’. Zij had echter haar eigen redenen om mee te doen. Haar familie was niet blij met haar relatie met Rudi. Door zich in te zetten voor de Molukse zaak, hoopte ze het respect van haar familie te krijgen. Daarnaast was Hansje nooit gewapend geweest. Toch werd ze zonder pardon neergeschoten.

Onze eigen Tanja Nijmeijer werd in de media het ‘stoute buurmeisje’ en ‘dekselse Denekampse’ genoemd, terwijl ze uit eigen persoonlijke overweging bij de terreurbeweging FARC in Colombia is aangesloten. Nijmeijer’s verhaal wordt voornamelijk benaderd als het avontuurlijke meisje dat vanwege haar idealen naar de Colombiaanse jungle vertrok.

Het meest recente verhaal is het verhaal van Beate Zschäpe, naziliefje. Volgens de Graaf verdient zij de titel Gevaarlijke vrouw het meest van alle tien. Met 2 handlangers pleegde ze tien moorden op voornamelijk in Duitsland wonende Turken, een aantal bankovervallen en aanslagen. De drie deden dat als lid zijnde van de zelfbenoemde Nazionalsozialistischer Untergrund (NSU). Ze huurde voor de andere twee de auto’s en huizen waar ze in konden verblijven. De radicaal-rechtse Zschäpe is nog niet veroordeeld, dat zal in 2013 komen.

De Graaf concludeert niet dat vrouwen gevaarlijker zijn dan mannen. Wel wordt duidelijk dat de situatie waarin ze verkeren, de motivatie om mee te doen, en stereotypering in de media duidelijk onderdeel zijn van de acties van deze vrouwen. Er is niet 1 wijze waarop ze betrokken raken bij terroristische organisaties en daar actief zijn; alle verhalen verschillen wat dat betreft van elkaar. Wel is opvallend dat ze nooit objectief werden beoordeeld; ze waren ofwel extreem gevaarlijk of hun rol werd juist erg onderschat.
Het verschil met mannen is wel dat je het veel minder snel verwacht. Het is schokkend om te horen of te lezen dat de dader een vrouw was of is.

Gevaarlijke vrouwen leest goed en vlot weg. Ik was bang dat ik bij het zevende verhaal wel door zou hebben wat de idee was en er dan nog drie moest, omdat je het nu eenmaal wel uit wil lezen. Dat was helemaal niet het geval, omdat alle verhalen  de moeite waard zijn en weer een eigen interessant aspect belichten. De vele voetnoten ondersteunen het gevoel dat wat we lezen niet zomaar uit de lucht gegrepen is of altijd een interpretatie van de auteur is; het is daadwerkelijk gebaseerd op historisch onderzoek.

Uitgeverij       Boom,  2012
Pagina’s         208
ISBN              978 9461 054 715

Recensie door Tessa, april 2013