‘Sarnami, hai – Suriname, ik ben’ door Bea Vianen
‘Sarnami, hai’ kun je zien als de triomfkreet van Sita, de hoofdpersoon die het verhaal in de 3e persoon vertelt en die zichzelf tot aan de laatste bladzijde consequent als S. aanduidt. Pas dan voelt ze zich sterk genoeg om zich als individu te presenteren.
Sarnami, hai speelt zich af in de jaren zestig. Sita groeit op als tiener in een troosteloze omgeving, onzeker over haar wortels: haar Hindoestaanse moeder, van wie ze veel hield, is jong overleden, met haar creoolse vader heeft ze een moeizame relatie. Haar grootmoeder pleegde zelfmoord en haar grootvader vluchtte terug naar India. Ze merkt dat haar vader wordt opgelicht door zogenaamde vrienden, maar kan daar niets tegen doen. Haar broertje is veel jonger dan zij en kan pas later enige steun geven. In haar lichamelijke ontwikkeling en hoe ze aankijkt tegen de aandacht van jongens loopt ze in eerste instantie achter bij haar klasgenoten, die haar daarom een beetje uitlachen. Ze schaamt zich voor de veranderingen in haar lichaam. Ze heeft één goede vriendin, maar die raakt al snel na het eindexamen zwanger van een jongen uit een andere bevolkingsgroep en verhuist naar elders. Dit klinkt niet als een erg opbeurend verhaal, en dat is het ook niet. Ook de beschrijvingen van de omgeving stemden me niet erg vrolijk: het weer wordt gekenmerkt door regen en tropische hitte, rond het huis is het afwisselend stoffig en modderig, overal zijn muskieten, padden, kikkers en vervaarlijke waakhonden.
Ik had moeite het boek verder te lezen, want vond het al met al behoorlijk deprimerend. Dat werd nog versterkt doordat ik veel te weinig weet van het leven in Suriname en daardoor moeilijk kan beoordelen in welke opzichten Sita het slecht getroffen had of dat al haar leeftijdgenoten in ongeveer dezelfde situatie verkeerden. Mogelijk hangt Sita’s deplorabele situatie meer samen met het leven in de jaren zestig dan met het leven in Suriname. Zo zijn vaders in dit verhaal buitengewoon achterdochtig als hun dochters een ontmoeting hebben met een jongen en worden dergelijke ‘ontsporingen’ streng bestraft. Zulke ontmoetingen worden des te kwalijker gevonden als de jongen en het meisje uit verschillende bevolkingsgroepen komen, want de verhoudingen tussen die groepen zijn niet erg goed, volgens Bea Vianen door de verdeel-en-heerstactiek van de Nederlandse kolonisator. Al dat vaderlijke toezicht voorkomt natuurlijk niet dat jongens en meisjes elkaar ontmoeten en seks hebben. En dat daar zwangerschappen van komen.
Ook Sita weet zich niet te onttrekken aan een prettig opwindend gevoel als Islam haar verleidt, maar ze is ervan overtuigd dat een zwangerschap haar niet zal overkomen. Ze gebruiken immers een voorbehoedsmiddel (al wordt dat niet met name genoemd of omschreven). Sita wil na de middelbare school namelijk verder studeren en zich niet door een huwelijk binden aan Islam of een andere man. Islam denkt daar anders over, zegt ‘we zullen zien, Sita’, en zorgt dat ze wel zwanger raakt. Net als bij haar vriendin Selinha leidt dat tot een gedwongen huwelijk en een breuk met haar vader. Met de hulp van een oudere vriendin, Soekhia, weet ze een huurhuis te vinden en Islam ertoe te brengen financieel bij te dragen in de kosten van het gezin. Maar eigenlijk wil ze van hem af en na een tijdje neemt ze het initiatief om de breuk met haar vader te herstellen. Hij is bereid haar zoontje op te vangen en zich samen met zijn nieuwe vrouw over hem te ontfermen, opdat Sita eindelijk kan vertrekken om in Nederland biologie te gaan studeren. Ze wil dat Islam haar formeel verstoot waardoor ze vrij is om haar eigen toekomst in te vullen. Daar is Islam wel toe bereid, maar alleen als hij het kind krijgt. In de heersende verhoudingen heeft hij dat recht en kan Sita dat niet voorkomen.
De laatste alinea beschrijft enerzijds haar verlies en de triomf van Islam: ‘Het is afgelopen. Alles. Alles. (…) De voetstappen verwijderen zich steeds vlugger en triomfantelijker.’ Maar anderzijds is ze zich ten volle bewust van wat ze wel en niet wil, en de vrijheid die ze nu heeft: ‘Ik ben geen S. of het meisje. Niet meer. Sita! Sita! Ik durf mezelf bij de naam te noemen. Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken! Ze glimlacht door haar tranen heen. Het begint te regenen.’
Zo eindigt Sarnami, hai op een bepaalde manier toch niet zo gelaten en negatief als waarmee het begon. Daarom ben ik blij dat ik het boek niet halverwege heb weggelegd, maar het helemaal heb uitgelezen.
Sarnami, hai is de debuutroman van Bea Vianen (1935-2019) en kwam uit in 1969, ‘het eerste werk van een Surinaamse vrouw dat bij een Nederlandse uitgeverij verscheen’, volgens het nawoord van Warda El-Kaddouri in de heruitgave van 2021. Dat ging kennelijk niet zonder slag of stoot, want om begrijpelijk te zijn voor Nederlandse lezers moest ze haar taal aanpassen en kon ze niet vasthouden aan hoe ze het liefst wilde schrijven: in een mix van Surinaams-Nederlands, Surinaams-Javaans en Sarnami (Surinaams-Hindoestaans). In de jaren ’70 en ’80 was Bea Vianen de meest gelezen auteur van Suriname, zegt de flaptekst, en schreef ze over de verhoudingen, de schoonheid en de beklemming van haar land. Warda El-Kaddouri beschrijft haar latere werk als diep pessimistisch en Bea Vianen zelf als kampend met haar mentale gezondheid en sociaal vervreemd. In De Groene Amsterdammer schreef Michiel van Kempen op 23 januari 2019 naar aanleiding van haar overlijden: ‘Bea Vianen was een sensitieve vrouw die schreeuwde om onafhankelijkheid en vrijheid, gevormd door conflicterende religies en culturen, Nederland en het laat-kolonialisme en in heel die verwarrende kluwen verdwaald geraakt.’ Die vervreemding en interne conflicten zijn ook in Sarnami, hai al duidelijk als thema’s zichtbaar, maar die roman eindigt iets optimistischer.
Uitgeverij Cossee, 1969 (Sarnami, hai); herziene uitgave 2021 (Suriname, ik ben)
Pagina’s 213 (excl. nawoord Warda El-Kaddouri)
ISBN 978 9059 369 801
Recensie door Marianne van der Weiden, april 2022