‘Een onberispelijke man’ door Jane Gardam

De onberispelijke man is Sir Edward Feathers, een beroemdheid in de wereld van de Britse advocatuur en rechterlijke macht. Hij is halverwege de zeventig en noemt zichzelf Old Filth, Oud Vuil, een acroniem van Failed In London Try Hongkong. Hij vergaarde zijn geld en zijn roem in Hongkong, waar hij tientallen jaren werkte en woonde met zijn vrouw Betty, aldus een paar roddelende collega’s in zijn eigen herenclub ‘The Inner Temple’ in Londen. De collegiale roddelaars noemen hem een knappe man, integer, aardig, rijk, succesvol, goeiig. Ze veronderstellen een gemakkelijk leven: kind van de Raj, kostschool, Oxford.
Een originele manier om een hoofdpersonage te introduceren. Wat de roddelaars zeggen is waar, maar ook niet waar. De kwaliteiten van Old Filth zijn allemaal waar, maar een gemakkelijk leven heeft hij, althans in zijn jeugd, niet gehad.
Ik had nog nooit van de term ‘Kind van de Raj’ gehoord. Voor in het boek staat een opdracht van de schrijfster: ‘Aan Raj-weeskinderen en hun ouders.’ Subtiel, je zou er bijna overheen lezen: weeskinderen en hun ouders. Het bijzondere van weeskinderen is dat ze juist geen ouders (meer) hebben.

Ik zocht het op.
Raj-kinderen (spreek uit Radjz) blijken kinderen van ouders, die in de Oriënt of, zoals de Engelsen het noemen, in de Raj ambtenaar waren in Britse overheidsdienst. De ouders van deze kinderen waren hardwerkende, verkokerde mensen, met een in hun ogen zeer belangrijke taak: hun aandeel in het besturen van het ‘glorieuze’ Britse Rijk. Ze hadden weinig aandacht voor hun kinderen en stuurden ze vaak al heel jong (vanaf vijf jaar) terug naar ‘huis’, naar familie, naar een gastgezin of een kostschool voor verdere opvoeding en opleiding. Raj-kinderen waren verweesd; ze voelden zich levenslang buitenbeentjes, eenzaam en verwaarloosd. Dat wil niet zeggen dat ze geen carrière maakten. Hun maatschappelijk gezicht was een masker van onberispelijkheid en geslaagdheid, maar daarachter waren ze behept met onbewuste gemoedstoestanden van eenzaamheid, naïviteit en verwaarlozing. Ze hadden allemaal grote moeite met aanpassen.

De vader van Old Filth was bestuursambtenaar in Maleisië. Zijn vrouw stierf na de geboorte van Edward aan kraamvrouwenkoorts. Edward (Eddy), geboren in 1923, leefde bij zijn Maleisische min, terwijl haar oudste dochter Ada voor hem zorgde; ze spraken Maleis. Zijn vader keek niet naar hem om en Eddy woonde zijn eerste levensjaren bij de inlandse familie. Tante May, een zuster van een baptistenmissiepost die bij zijn geboorte assisteerde, neemt hem als hij bijna vijf is mee naar de missie om hem Engels te leren en tafelmanieren bij te brengen, met het doel om hem na een half jaar –met twee nichtjes van hem- te verschepen naar Wales, waar zij echte Britse kinderen moeten worden. Daar leven ze tegen betaling van kost en inwoning – in het gezin van Ma Didds, een kwelzieke vrouw, die de kinderen slecht behandelt. Alle kinderen worden bedplassers, Eddy stottert bovendien, hetgeen Ma Didds keer op keer uitnodigt haar gemene streken op de kinderen bot te vieren.

Als hij acht jaar is verschijnt tante May weer. Ma Didds is plots overleden; de kinderen hoeven niet naar de begrafenis. Eddy wordt naar een kleine jongenskostschool voor basisonderwijs gestuurd, waar hij afleert te stotteren. Daar ontmoet hij zijn enige vriend Pat Ingoldby, zelf geen Raj-kind, maar zijn moeder wel. Pat typeert zijn moeder (en haar ouders) als volgt: “Ze waren allemaal gestoord. De meeste van hen leerden niemand aardig te vinden, nooit, in hun hele leven. Waar je ook ging, je droeg altijd de kroon…’

De achtergrond van Raj-kinderen en hun levenslang geworstel met aanpassen is het belangrijkste thema van het boek.

In dat licht lezen we de rest van de avonturen van Eddy. Na nog een kostschool voor middelbaar onderwijs breekt, als Eddy zeventien is, de Tweede Wereldoorlog uit. Bij de familie van Pat zijn de deuren hermetisch gesloten, bij zijn tantes in Engeland is hij niet welkom en van zijn vader moet hij, wegens de oorlogsdreiging, naar Singapore of Maleisië scheep gaan. Op zijn zwerftochten vlak voor, tijdens en na de oorlog functioneert Eddy als het adolescente – en later als het volwassen Raj-kind. Hij is gezagsgetrouw, doet wat vader wil, ook al heeft de man, behalve cheques, hem nooit iets gegeven. Hij is naïef (wat ook vertederend is) in oude en nieuwe vriendschappen. Hij wordt belazerd en buitengesloten. Als Old Filth zegt hij daarvan: “Ik ben mijn hele leven, vanaf mijn vroege kindertijd, verlaten of gedumpt of gescheiden door de dood, van iedereen van wie ik hield of die om mij gaf.” Hij mag dan knap, integer en aardig zijn volgens zijn roddelende collega’s, zelf kan hij zijn kwaliteiten niet inzetten om zijn positie te verbeteren.
Het leven overkomt hem.

Zijn vrouw Betty, ook een Raj-kind, geboren in Peking, speelt in dit boek een kleine rol. Ze is voornamelijk afwezig. Ze sterft in haar tuin in Dorset, waar het echtpaar na de pensionering van Old Filth is gaan wonen, tijdens het verzorgen de tulpen. Ze begraaft haar ‘slechte parels’ erbij, wat de indruk wekt dat ze een geheim heeft. Waarschijnlijk betreft dat de aartsvijand van Old Filth, Terry Veneering, destijds ook advocaat in Hongkong.

Old Filth is na Betty’s dood stuurloos. Zie was zijn houvast, zijn richtsnoer, het uiterlijke centrum van zijn eigen ontbrekende innerlijke kompas. Hij regresseert naar het jonge Raj-kind dat hij was, en toont zich emotioneel onvolwassen. Hij reageert impulsief, soms bot, cynisch, stelt zich afhankelijk op en vertoont onverantwoordelijk gedrag. Zijn eigen emoties herkent hij niet, maar laat zich er wel door leiden. Hij rijdt in zijn oude auto –iets wat hij jaren niet heeft gedaan, omdat hij altijd chauffeurs had – om de nichtjes Babs en Claire, ook twee Raj-kinderen op te zoeken, waarmee hij zijn eerste drie jaar in Engeland heeft doorgebracht bij de verschrikkelijke Ma Didds.

Behalve wrang zijn de capriolen van Old Filth (en die van Babs en Claire) ook grappig. Schrijfster Jane Gardam (geboren in 1928; dertig boeken; diverse literaire prijzen) heeft het leven van dit verweesde kind, zijn odyssee over de halve wereld, levendig, ontroerend en humorvol beschreven. Ze laat ons in de gedachten kijken van haar personages, zodat je kunt begrijpen wat er in hen omgaat. Jane Gardam trakteert ons op rake persoonsbeschrijvingen, inclusief hun passende taalgebruik en intonatie, wat in de vertaling van Joost Poort prachtig overeind is gebleven.

Deel twee van deze serie van drie boeken verschijnt in Oktober 2017. Dat deel is geschreven vanuit het perspectief van Betty. Iets om naar uit te kijken!

Uitgeverij       Cossee, 2017
Pagina’s         320
Vertaald          uit het Engels door Joost Poort (Old Filth)
ISBN               978 9059 367 067

Recensie door Hannah Kuipers, mei 2017