‘Karateslag/Minna zoekt oefenruimte’ door Dorthe Nors
Uitgeverij Podium brengt al enkele jaren metenige regelmaat bundels met korte verhalen uit, waaronder noemenswaardige verhalenbundels als Vuurpijlen vangen van Karen Köhler, Ambulance van Johan Harstad en Noodlanding van Kira Wuck. Een van de recentere bundels in deze serie is van de hand van de Deense schrijfster Dorthe Nors (1970). Haar aanbevelingswaardige Karateslag/Minna zoekt oefenruimte is een zogenaamd omdraaiboek, dat naast de verhalenbundel Karateslag ook de vorig jaar in Denemarken verschenen novelle Minna zoekt oefenruimte bevat.
Karateslag is een bijzondere bundel, niet alleen qua inhoud, maar ook het verhaal eromheen is alles behalve doorsnee. Zo schreef Dorthe Nors deze verhalenbundel in slechts twee weken(!), is de bundel in Denemarken eerst in 2008 en vervolgens nogmaals in 2014 uitgegeven en was Nors, toen haar verhaal Reiger (wellicht het sterkste verhaal uit Karateslag) in 2013 in The New Yorker gepubliceerd werd, de eerste Deense auteur ooit van wie er werk in dit prestigieuze tijdschrift verscheen. Dorthe Nors brak vervolgens internationaal door en haar verhalen verschenen in verschillende gerenommeerde tijdschriften, maar ze werd ook geroemd door Oprah – die haar werk vergeleek met Deens design: “spaarzaam en subliem”.
Karateslag bestaat uit vijftien (zeer) korte verhalen waarin ogenschijnlijk ‘gewone’ mensen de hoofdrol spelen. Ze voelen zich vaak eenzaam of onbegrepen door hun directe omgeving, en zijn veelal ongelukkig in de liefde. Vaak worden er dingen niet uitgesproken of houden ze iets voor de buitenwereld verborgen. Mede hierdoor krijgt het alledaagse in veel verhalen een onverwachte wending.
Kenmerkend voor Karateslag zijn ook de vaak scheve verhoudingen tussen de verschillende personages onderling. Het zijn verhalen over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen, tussen volwassenen en kinderen en tussen mensen en dieren, waarbij de sterkste, dominante partij de ander doorgaans niet goed behandelt.
Dorthe Nors’ verhalen worden bevolkt door dominerende mannen (zoals Carl Erik, een opvliegende man met een “lange lijst belastende karaktereigenschappen” -p.74- uit het titelverhaal, of de naamloze protagonist in De boeddhist – een met ironische humor doorspekt verhaal over een man die na zijn scheiding boeddhist besluit te worden, maar er nogal een dubbele moraal op nahoudt), door vaak ietwat naïeve vrouwelijke personages die verlaten zijn door hun partner en/of ongelukkig zijn in de liefde, en door kinderen die lijden onder de scheiding van hun ouders.
Een drietal verhalen uit de bundel wordt vanuit perspectief van een kind verteld. Dit naïeve perspectief brengt met zich mee dat er door de jonge vertelstem een positiever, sympathieker beeld van de ouder in kwestie geschetst wordt dan deze verdient, zoals bijvoorbeeld in Eendje, waar het kind uit wiens perspectief het verhaal verteld wordt alles wat zijn vader zegt voor waar aanneemt, simpelweg omdat het de vader van de verteller betreft en het jonge kind hem (dus) op een voetstuk plaatst.
We zaten in de woonkamer tv te kijken. Toen gaf papa een duwtje tegen mijn knie, waarop hij naar mama wees die in haar stoel in slaap was gevallen. Haar kin was op haar borst gezakt en vlak onder haar huid trilde er iets als haar spieren zich ontspanden. Toen zei papa glimlachend: Zoals ze daar zit kun je wel zien dat mama in wezen een dier is.
Maar toch hield hij van mama. Hij kon niet leven zonder haar, want zo waren mannen, zei hij (p. 42).
Deze onsympathieke man houdt er verschillende vrouwen op na, behandelt zijn vrouw respectloos en vermoordt pasgeboren eendenkuikens, maar is in de ogen van zijn kind toch vooral de man die hen uitgroef als ze ingesneeuwd waren en de vader in wiens sterke armen hij altijd veilig landde als hij in de lucht gegooid werd.
Des te schrijnender wordt het als het kind zelf ook opeens tot het besef komt dat zijn ouders ook maar gewone mensen zijn, zoals in het verhaal Wintertuin, waar een zoon ineens inziet dat zijn vader eigenlijk helemaal niet zo bijzonder is, maar dit enkel in zíjn ogen is. Vervolgens durft hij zijn vader bijna niet meer aan te kijken, bang om ook de onbeduidende doorsneeman te zien die zijn vader eigenlijk is.
Het klinkt misschien onbenullig, maar pas toen drong het tot me door dat ik de enige was die wat bijzonders in mijn vader zag. Eigenlijk was het alleen door de manier waarop ik naar hem keek, dat hij zich onderscheidde van een willekeurige doorsneeman die vervangen kon worden door iedere andere willekeurige doorsneeman. Als ik hem niet leuk vond, zou hij niets voorstellen en als hij niets zou voorstellen, zag het er knap beroerd voor me uit (p. 32).
Noemenswaardig is ook het opvallend grote aantal dieren dat in deze bundel opduikt – er zijn veel honden, maar ook eenden, reigers en konijnen – dieren die in veel gevallen mishandeld worden en/of slecht aan hun einde komen. Genadeschot gaat over twee vrienden die afgesproken hebben steeds elkaars honden dood te schieten om ze zo een goede dood te geven (“Een genadeschot, terwijl de hond iets aan het doen is wat hij graag doet, is een mooie dood voor een hond, zelf wil hij ook best neergeknald worden wanneer hij op z’n diepst in Tina is” – p. 17), in Moeder, moeders moeder en moeders zus Ellen draait een oude vrouw konijnen de nek om. Hier speelt het dierengeweld zich weliswaar meer op de achtergrond van het verhaal af, maar is daarmee niet minder wreed. In tegendeel.
Dit laatste geldt overigens niet alleen voor het dierengeweld. In sommige verhalen speelt het fysieke geweld zich af in de periferie, slechts tussen neus en lippen door of in een bijzin benoemd, en wordt er terloops verteld over een in stukken gesneden lichaam in een koffer of over iemand die in elkaar geslagen wordt, zonder dat dit het hoofdthema van het verhaal is. Andere keren neemt het geweld een meer prominentere en meer primaire rol in, zoals in het sterke titelverhaal Karateslag.
Mede doordat er ook terloops en tussen neus en lippen door over ‘grote’ gebeurtenissen verteld wordt, lijkt het alsof er heel erg veel gebeurt, en lijken de verhalen stuk voor stuk veelal langer dan de paar pagina’s die ze beslaan. Dorthe Nors stopt haar verhalen vol met zorgvuldig afgewogen details, maakt zijsprongen, laat haar personages hun gedachten de vrije loop gaan of associatieve verbanden leggen en zo plots van onderwerp wisselen, om (vaak) uiteindelijk weer terug te keren naar het beginpunt. Soms is het hierdoor moeilijk om te onderscheiden of iets zich alleen in het hoofd van een personage, of in de dagelijkse werkelijkheid van de verhaalwereld afspeelt – dit is bijvoorbeeld het geval in De zomer van de begraafplaatsen, een verhaal dat Dorthe Nors naar eigen zeggen binnen een half uur geschreven heeft.[1]
Qua thematiek past de novelle Minna zoekt oefenruimte – de andere kant van het omdraaiboek – prima bij de verhalen uit Karateslag. Ook hier is de hoofdrol weggelegd voor een eenzame vrouw (Minna) die snakt naar van alles wat ze mist in het leven. Deze componiste zoekt eigenlijk zoveel meer dan alleen oefenruimte; een partner, liefde, een kind, haar plaats in de wereld. Ze heeft moeite om echt contact te maken met anderen, zowel online als offline. Sociale media spelen een belangrijke rol, niet alleen in het verhaal, maar ook wat vorm betreft.
Minna zoekt oefenruimte bevat ongeveer evenveel pagina’s als alle verhalen uit Karateslag bij elkaar, maar heeft een compleet andere en originele vorm: het is een poëtische novelle, of prozagedicht, dat enkel uit hoofdzinnen bestaat. Het bevat steeds één zin per regel, en vaker niet dan wel ook maar één regel per zin. De novelle is als een reeks Facebookstatussen of Whatsapp-berichten – kort en krachtig, in weinig tekens en bovendien zonder bijzinnen. Ook persoonlijke voornaamwoorden worden ontweken, wat het taalgebruik iets naïefs geeft:
Minna zit op Facebook.
Minna is op de kop af veertig.
Minna is componist.
Minna kan vier instrumenten spelen.
Minna is haar oefenruimte kwijt.
Minna woont op Amager. (p. 7)
Als vormexperiment is het bijzonder, maar de gekozen vorm met korte staccato zinnen beïnvloedt wel de manier van lezen en jammer genoeg ook de inhoud, die oppervlakkiger blijft dan die in de verhalen uit Karateslag. Hoewel misschien bedoeld met een knipoog, is ook zeker het einde wat (te) flauw. Maar gelukkig kan je het boek dan altijd nog omdraaien. De verschillende verhalen in Karateslag/Minna zoekt oefenruimte verschillen (natuurlijk) in kwaliteit, maar over het algemeen gezien is het een bijzonder sterke verhalenbundel die doet hopen op meer.
Side-note: Ondanks de vele eenzame, gepijnigde zielen en al het beschreven geweld, is dit zeker geen gitzwarte, lugubere bundel. Voor wie hier toch bang voor is, is er altijd nog De grote tomaat, een ontroerend verhaal over een schoonmaakster en een koerier op een fiets zonder remmen. Want ook het schrijven van een (tot op zekere hoogte) complexloos, romantisch verhaal beheerst Dorthe Nors.
Uitgeverij Podium, 2016
Pagina’s 256
Vertaald uit het Deens door Edith Koenders (Kantslag en Minna mangler et øvelokale)
ISBN 978 9057 597 732
Recensie door Kyra, augustus 2016.
[1] Zie: http://www.theparisreview.org/blog/2014/03/18/getting-slapped-around-an-interview-with-dorthe-nors/