‘De boom valt op mij’ door Ilse Starkenburg

Ilse Starkenburg (1963) is dichter en schrijver. Ze studeerde Nederlands en Filosofie aan de Rijksuniversiteit in Groningen. ‘De boom valt op mij’ is haar vijfde dichtbundel.

In een recensie op haar website ( www.ilsestarkenburg.nl ) over Een Zomerzotheid is te lezen hoe ze in de titel verwijst naar Cissy van Marxveldt’s opgroeiende jonge vrouwen, naar Rainer Maria Rilke’s “Wer jetzt kein Haus hat baut sich keiner mehr” en naar Hadewych en Emily Dickinson bij wie we aan extase en eenzaamheid denken.
De gedichten in deze bundel laten veel afscheid en isolement zien. Het begint meteen in Zwoel. De dichter haalt iedere eenduidigheid van het gedicht omver door over de naakt zonnende personen op te merken: “we leken wel lijken.” Weg is de zwoelheid; de L, die zo lekker kan zijn, vult zich met walging. Een toekomst zonder deze vriendschappen wordt geschetst.

De teksten van Ilse Starkenburg zijn dusdanig zogenaamd-eenvoudig, dat ik bij het bespreken van een klein stukje uit een gedicht al gauw veel meer taal gebruik dan zij in haar hele gedicht nodig heeft. Deze constatering geeft me een verrassend gevoel van plezier in het contact met haar werk. Naast het meebeleven van vergankelijkheid en haar verlangen naar contact, komt namelijk een uiterst uitgekiend taalgebruik aan het licht, waarmee de dichter zorgt dat ik vooral niet te snel moet lezen. Er staat wat er staat, maar staat er wel wat er staat? Wat staat er eigenlijk?

Wij begint met:
“er waren nooit woorden voor
laat staan
hoge plafonds of hemels.. ” (pag 10)

Met ‘laat staan’ geeft Ilse Starkenburg, tussen betekenisvolle beelden, een quasi achteloze mededeling mee die ervoor zorgt dat geen misverstand kan ontstaan over de toon van het gedicht. De beelden zijn mooi en geestig en ze herinneren aan wat ze zich ooit wenste. Als ik me, zo lezend, door haar laat leiden, krijgt iedere regel meer associatiemogelijkheden.

In De bloemen had ik net weggegooid komt ze door de vergane bloemen in contact met een dierbare herinnering:
“..ik zou
je weer een keer een oliebol
willen zien eten, poedersuiker
knoeien op je winterjas
waaronder kleine beentjes…” (pag 12)

Wat voor toerist is ze in Slapende vulkaan? Ze schrijft:
“…niets zal er te zien zijn maar
je voeten willen voelen
dat je nog bestaat, je…” (pag 14) 

In dit licht gezien blijkt het ervaren van louter bestaan de clou.
Met dat in gedachte komen er in Hou je bij je leest meer vragen in me op, zoals: Wie moet zich aan welke leest houden? Een ik beschrijft een gebeuren van twee personen en herhaalt …o, ik vond het zo mooi… totdat ze overgaat tot:
“..toch denk ik dat het nog
iets ingewikkelder ligt… ” (pag 28)

Met deze laatste gedachte brengt ze een andere dimensie over het voetlicht. De innerlijke gelaagdheden brengen elk hun eigen mogelijkheid tot contact met zich mee, waarbij overige lagen min of meer in de achtergrond verdwijnen. Contact hier bedoeld in de breedste zin van het woord: met mensen, dieren, planten, dingen, zichzelf, sferen. Dat betekent dat het regelmatig niet, of niet helemaal kan lukken om de juiste afstemming tot contact te vinden.
Daarvan is een van de vele verslagen te vinden in:

Nu

“ik en ik kunnen het zelden
met elkaar vinden

terwijl vandaag zichzelf
nog bij elkaar probeert te rapen

bedelt morgen al
doe iets goeds voor mij

alleen planeten, planeten alleen
verlangen niets van ons 

we gaan naar de zon” (pag 50)

Het nu ontvluchtend zegt ze expres niet, dat we naar de maan gaan. Op de bron van ons licht, de zon, is het helaas ook niet bepaald leefbaar. En in Nederland bezigen we dit zinnetje eveneens, wanneer we het druilerige weer een week of wat willen ontvluchten.

Ilse Starkenburg geeft in haar vak blijk van een summum aan afstemming.
In ieder gedicht is te lezen waar ze contact mee legt. Contact met verlangen, herinneringen, gevoel in haarzelf (ook al is dat een gevoel van contactloosheid), een boom, een moment, een mens of een landschap (ook als dat verschijnt als innerlijk beeld). Wat deze contacten in haar oproepen geeft ze weer in klare taal.

Uitgeverij         Arbeiderspers, 2017
Pagina’s           55
ISBN                978 9029 511 780

recensie door Maud Ockers, november 2017