‘Hotel Claremont’ door Elizabeth Taylor
(van de Britse schrijfster, niet de Amerikaanse actrice)
Eind jaren ’60 en begin jaren ’70 kwam ik met mijn toenmalige echtgenoot, leraar Engels, elk jaar in Londen, waar we altijd een middenklas hotel met logies namen aan de lange Cromwell Road. Elk jaar waren we weer geïntrigeerd door de dagelijkse aanwezigheid van een aantal Britse bejaarden, elk alleen aan een tafel, keurig gekleed en gekapt aan het ontbijt en in vol tenue aan het diner. Het bleken vaste gasten, ‘upperclass people’, oud-militairen, kolonialen, weduwes van hooggeplaatste of adellijke mannen, dacht mijn ex, een soort Britten dat hij graag wilde ontmoeten.. Hij probeerde jaar in jaar uit met ze in contact te komen, maar toeschietelijker dan een knik of een gemompeld ‘good morning of good evening’ werden ze niet.
De roman Hotel Claremont dateert uit 1971. Het is het verhaal van mevrouw Palfrey, die, nadat haar man is gestorven en hun huis in Rottingdean (East Sussex) is verkocht, aankomt in Hotel Claremont in Londen (Kensington). Haar dochter in Schotland wil haar niet bij zich in huis nemen: ze raadt haar Eastbourne aan. Mevrouw Palfrey is bang voor eenzaamheid en lange lege uren, en ze kiest ervoor haar oude dag door te brengen in Londen, omdat “daar altijd wat te doen is.”
Mevrouw Palfry “‘was een lange stevig gebouwde vrouw met een edel gezicht, donkere wenkbrauwen en een halskwab die in nette plooien viel. Ze had een voornaam uitziende man kunnen zijn en, soms, als ze een avondjapon droeg, zag ze eruit als een beroemde generaal in travestie.” Ze heeft haar gehuwde leven in Birma gewoond en wist zich ‘te gedragen’ in moeilijke situaties, in tegenwoordigheid van haar echtgenoot en ‘de inheemsen’. Nu is ze verzwakt, staat wankel op haar benen en draagt een wandelstok, hetgeen zich weerspiegelt in haar psyche. Ze zoekt contact met een groepje lotgenoten, ook bejaarde vaste gasten in het hotel, “Iedereen leefde zijn eigen leven, je zat aan een aparte tafel en ging in je eentje uit wandelen.”
De eerste vaste gast die haar aanspreekt is mevrouw Arbuthnot, invalide, dominant en meestal slecht gehumeurd. “…ze draaide haar hoofd, en bij die beweging klonk er in haar nek een geluid als van het verpulveren van kristalsuiker.” In de lift ontmoet ze mevrouw Post, een onderdanige zenuwpees: “… te vaag, te onnozel om tot echte vriendelijkheid in staat te zijn. Ze had het altijd goed bedoeld – dat was wat de mensen over haar zeiden – maar was er slechts zelden in geslaagd iemand te helpen.” Mevrouw Burton is een kettingrookster, heeft een zacht paarse haarspoeling en drinkt vanaf het middaguur whisky. Er is één heer, meneer Osmond, die niet met de dames spreekt, maar ‘vieze grapjes’ deelt met de kelner, de portier of de directeur van het hotel. Heel verschillende mensen, die toch regelmatig bij elkaar zitten, zoals na het eten als ze breien, lezen of een brief schrijven en daarna TV kijken. Ze horen elkaar uit, proberen beter te zijn dan de ander, niet de indruk te geven dat ze eenzaam zijn of lichamelijke kwalen hebben. “Oud zijn was net als een baby zijn, maar dan omgekeerd. Een zuigeling leert elke dag iets kleins; bejaarden verliezen elke dag iets kleins…” (pag. 171)
Mevrouw Palfrey heeft zich laten ontvallen dat ze een kleinzoon in Londen heeft. Dat Desmond na een paar weken nog steeds niet is komen opdagen, is aanleiding voor de anderen om voortdurend naar hem te vragen. Heel lastig voor mevrouw Palfrey, die begrijpt dat Desmond niet zal komen. Als ze door een val een jonge man, Ludo Meyers, ontmoet die haar opraapt en haar beenwond in zijn souterrain verzorgt, vraagt ze hem bij haar op bezoek te komen en voor haar kleinzoon door te gaan. Hij wil een boek schrijven over oude mensen en is bereid het spel mee te spelen. Hij is zo arm, dat hij zijn moeder vraagt om een paar oude pakken van haar minnaar: “Ik zou helemaal niet beledigd zijn als ik er een kreeg, want ik moet dat van mij bijknippen met een nagelschaartje voordat ik naar mijn werk ga.” (pag 47) Overdag schrijft hij op een bankje in Harrods, omdat het daar zo lekker warm is en om geld uit te sparen. Zijn gaskachel gaat op muntjes.
Ludo gedraagt zich allercharmantst en mevrouw Palfrey heeft het goed naar haar zin met hem. Ze nodigt hem nogmaals uit bij haar in het hotel. Zijn animo wordt beduidend minder als hij een vriendin krijgt, en zijn moeder door haar minnaar met achterlating van een huurschuld in de steek wordt gelaten. Hij leent geld van mevrouw Palfrey, die haar man in haar achterhoofd hoort zeggen: “Leen vrienden nooit geld, tenzij je ze wilt verliezen.” Door zijn moeder gestuurd komt de echte kleinzoon op de proppen. Een onaangenaam jongmens, zonder een greintje compassie voor zijn grootmoeder. Met veel kunstgrepen houdt mevrouw Palfrey Desmond bij het vaste groepje weg.
De bejaarde vaste gasten zijn zo verschillend dat ze er niet in slagen een goed functionerend groepje te vormen. Daarbij wordt elk personage langzamerhand bezocht door lichamelijke kwalen of psychisch uitgekleed. De omstandigheden in het hotel zijn het decor voor een ontluisterende afbraak van decorum en dikdoenerij. Mooi is dat de relatie van mevrouw Palfrey met Ludo tenslotte overeind is gebleven, ook al is het einde schrijnend. En dat meneer Palfrey geen gelijk had over het weggeven van geld.
Mijn ex en ik worden nog genoemd door mevrouw Palfrey. De vaste gasten willen geen contact met toeristen. Ze blijven maar een paar dagen; niet de moeite van het contactleggen waard.
Elizabeth Taylor (1912-1975) heeft een puntige, lichtvoetige stijl van schrijven, wat de roman met zijn wrange thema een prettig leesbaar boek maakt. Het is een tragisch-komisch verhaal over eenzaamheid op oudere leeftijd; over eenzaamheid vermijden, je anders, beter voordoen dan je bent en fabuleren om je zin te krijgen. Door de rake beschrijvingen krijg je medelijden met de personages en tegelijk glimlach je om de bespottelijkheid van hun gedrag.
Uitgeverij Karmijn, 2018
Pagina’s 192
Vertaald uit het Engels door Johannes Jonkers (Mrs Palfrey at the Claremont)
ISBN 978 9492 168 306
Recensie door Hannah Kuipers, januari 2019