‘Vrouwelijke filosofen’ door Carolien Ceton

Met ‘Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht’  zijn voor het eerst wereldwijd vrouwen die een vorm van filosofie bedreven, bijeengebracht voor het Nederlandse taalgebied. Meer dan zestig auteurs bespreken binnen vijf delen (De Oudheid, De Middeleeuwen, De Renaissance, De vroegmoderne tijd, De negentiende eeuw, en De twintigste eeuw en verder) vrouwelijke denkers van wie de meesten de geinteresseerde leek  waarschijnlijk nog volslagen onbekend zullen zijn.

Wat het boek meteen al zo boeiend maakt is dat herhaaldelijk een link wordt gelegd naar de grote mannelijke denkers uit de Oudheid, waardoor het begrip van de lezer aangenaam verruimd wordt. Er zijn aardige details, zoals de vermelding van Cicero’s  dochter Tullia, die zijn lieveling was en intelligent, maar voor wie een opleiding  er toch niet in zat.

Zoals alle delen begint het eerste deel met een inleiding, waarin onder meer verwezen wordt naar de Chinese filosofie ten tijde van de Europese Oudheid. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan Aspasia van Milete (5e eeuw voor onze jaartelling). Haar gedachtegoed is beschreven door Plutarchus (1e eeuw).  En de Oude Komedie, een politiek-satirische revue, gaf ook een beeld van haar. Later figureerde ze nog  als personage in de zogenaamde Socratische dialogen. Verrassend is  het portret van Hipparchia (circa 300 voor onze jaartelling) in het volgende hoofdstuk: zij maakte deel uit van de school van de cynici, en kwam op voor de gelijkwaardigheid van alle mensen: rijk en arm, mannen en vrouwen, vrije mensen en slaven. De Chinese Ban Zhao ( 48-118) wordt geportretteerd als auteur van het eerste morele tractaat over vrouwen, Geboden voor mijn dochters. Het leven en denken van Macrima de Jongere (327-379) tenslotte is opgetekend door haar broer. Zij leefde in een religieuze gemeenschap waarin naastenliefde en gebed centraal stonden, en ze beschouwde de ziel als organiserend principe: omdat de menselijke ziel naar God verwijst, verlangt ze naar het goede en het goddelijke.

Het deel over de Middeleeuwen sluit goed aan bij bovenstaande religieuze levenswijze. Er komen veel mystica’s naar voren, waarbij de Brabantse Hadewijch en de Duitse Hildegard van Bingen niet ontbreken. Filosofisch denken en mystiek gingen in deze periode vaak samen.

In het derde deel, het tijdvak van de Renaissance, komt de vraag ‘Hebben vrouwen een renaissance gehad?’ ter sprake. Het blijkt nota bene Burckhardt te zijn, en niet de recente vrouwelijke historici hierover, die vond dat sekse er niet toe deed als het ging om literaire, filologische en artistieke werken. In deze tijd wordt door vrouwen nog steeds een kloosterleven gecombineerd met humanistische geleerdheid; een voorbeeld is Laura Cereta (1469-1499), die zowel uitblonk in brieven als in redevoeringen en schotschriften. De eerste essayiste die schreef over onderwijs, opvoeding en vrouwenemancipatie was Marie le Jars de Gournay (1565-1645). Zij verzorgde ook de uitgave van Montaigne’s Essais na zijn dood, en was een van de eersten die de waarde en het belang inzag van vrije, kritische reflectie.

In de 17e eeuw, die in het overzicht gerekend wordt tot de vroegmoderne tijd, ontbrandt een ware strijd tussen voor- en tegenstanders van de vrouwelijke geleerdheid. Een advocaat wees op ’een groot voorbeeld van onze tijd’, te weten ’die beroemde jongedame, Mademoiselle Marie Anne de Schurman Holondoise’. Deze Nederlandse, die debatteerde over de vrouwenkwestie in het Latijn, Frans en Engels, genoot Europese bekendheid. En zij was zeker geen uitzondering: er waren tientallen geleerde vrouwen, meestal behorend tot de aristocratie of de hogere burgerij. Moliere maakte hen belachelijk in zijn satirische toneelstuk Les Femmes Savantes (1672). Overigens wees van Schurman  het cartesiaanse dualisme af, omdat het afbreuk deed aan de eenheid van kennis en gevoel. Opnieuw zien we hier hoe vrouwelijke filosofen de voornaamste mannelijke ‘corrigeren’. Onbekende en bekende namen als Christina van Sweden, Belle van Zuylen en Mary Wollstonecraft, verdienen in dit overzicht ieder een  apart hoofdstuk.

De meeste grote namen van de 19e eeuw zijn verbonden met politieke, inclusief feministische bewegingen:  Germaine De Stael, Olive Schreiner, Emma Goldmann en Rosa Luxemburg, gevolgd door individualisten als Lou Andreas-Salomé, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de theorie van het narcisme in de psychoanalyse, waarop vrouwelijke analytici en filosofen  in de 20e eeuw zouden voortbouwen. 

Mijn globale indruk van dit overzicht tot dusver is dat de vrouwen geen opleiding kregen zoals hun mannelijke tegenhangers, hetgeen meestal betekende dat hun denken een andere vorm kreeg. De verdienste van haar denken is ook dat het niet absolutistisch was, maar verbindend. Verschillende filosofes erkenden de hierarchie van rede en emotie niet, die vaak ongereflecteerd uitgangspunt was. Pas met het moderne tijdvak, in het laatste deel, komt er verandering in: ze worden bijna allemaal wetenschappers (hetgeen overigens niet betekende dat men hen niet dwarszat). Emotie, lichamelijkheid en verbeelding krijgen dan ook een eigen  plaats. Iemand als Edith Stein (1891-1942) benoemde empathie als basis voor intersubjectiviteit.  Atanasjijevic  (1894-1981) is wel de pionier van de femistische filosofie genoemd. Zij opteerde voor praktische wijsheid die steun bood aan de ziel, in plaats van voor ‘elitaire conceptuele analyses.’ Ze was een Joegoslavische filosofe met oog voor de verbinding tussen denken en voelen.

Susan Langer zal veel lezers eveneens onbekend zijn, en ten onrechte. Zij zag menselijke ervaringen  als symboliseringsprocessen, waarin het niet gaat om impulsies alleen, er wordt altijd naar iets verwezen, bijvoorbeeld in de vorm van mythen, poezie, dromen, rituelen, religie of kunst. Zij vatte kunst op als kennis ( cognitief expressief ). In de bespreking wordt een interessant veld opengelegd, veel  aantrekkelijker  –  voor vrouwelijke lezers ? – dan dat van Van den Braembussche in zijn Denken over kunst ( 1994; 2007 ). Het werk van Hannah Arendt heeft wel meer bekendheid, maar ook hier zijn nieuwe elementen te vinden, zoals dat de mens steeds opnieuw kan beginnen ( amor mundi ) en een ‘recht op rechten’ heeft – haar denkwijze wint hier aan betekenis voor de gewone lezer. Het hoofdstuk over Simone de Beauvoir is eveneens heel helder: zij verwierp een abstracte ‘filosofie van de Verlichting, die uitgaande van de universele rede, de concrete identiteiten van mensen ontkent of weigert, en die een politiek van assimilatie voorstaat die de specifieke gesitueerdheid van mensen niet in aanmerking neemt.’ Voor degene die deze frase nog te abstract vindt: hoe dikwijls hoor je nu (VVD) politici niet zeggen: ‘dat moet je niet willen’.

Iris Murdoch, behalve filosofe ook auteur van talrijke romans, achtte het onderscheid tussen feit en waarde van de analytische filosofie niet houdbaar. Zij vatte ‘de idee van het Goede’ op als metafoor van een streven. De bekende Martha Nussbaum is zeer schatplichtig aan haar. En tevens aan Anscombe, die zich mengde in concrete debatten over oorlog, moord en euthanasie, en Harry S. Truman, die besloot de atoombom op Japan te gooien,  een massamoordenaar noemde.

Volgens de Hongaarse Agnes Heller  kunnen alleen individuen, geen groepen, een authentieke filosofie ontwikkelen. En het Goede is voor haar niet af te leiden uit een categorische imperatief (Kant), maar is te vinden bij ‘wat goede mensen al doen en denken’. Authenticiteit houdt voor haar in dat ieder zijn/haar ‘genetische erfenis omwerkt tot  een passende culturele vorm.’ De klassieke filosofie noemt zij ‘een bron om uit te putten’ en ‘om een eigen verhouding toe te bepalen’.

Ten slotte verklaart Werewere Liking dat er geen sprake kan zijn van maatschappelijke veranderingen zonder psychologische en spirituele transformatie. Ze is tegen literatuur als politiek middel om kritiek uit te oefenen. De personages in onder andere Als Jaspis en koraal  lijden aan vervreemding, gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en algehele apathie. Na vier eeuwen van kolonisatie is de Afrikaanse identiteit, creativiteit en dynamiek kwijtgeraakt. Likings voorstel is om kennis te nemen van wat verloren is gegaan: de eigenheid van Afrikaanse cultuur in al haar diversiteit, om een nieuwe visie op de Afrikaanse wereld te ontwikkelen, een persoonlijke identiteit of een plaats in de gemeenschap of kosmos.

Verder krijgen Carry van Bruggen, Maria Zambrano, Ayn Rand, Luce Irigaray, Susan Sontag, Leila Ahmed, Julia Kristeva, Gloria Evangelina Anzaldua, Chantal Mouffe, Donna Haraway, Werewere Liking, Nkiru Uwechia Nzegwu, Saba Mahmood en niet te vergeten Judith Butler ieder een hoofdstuk. Het is een selectie die door de redactie is gemaakt op grond van advies van nationale en internationale deskundigen en die geenszins ‘compleet’ probeert te zijn. Compleetheid is ook het enige dat dit boek mist, en zelfs dat niet eens, want dit vrouwelijk/ feministisch verhaal had niet langer moeten zijn. Samenwerking tussen redactie en auteurs  heeft een bewonderingswaardig coherent geheel opgeleverd; alle delen sluiten aan op elkaar. Verder zijn de teksten, nogmaals, helder en verrassend geschreven. Vaak heb ik in deze recensie formuleringen overgenomen omdat ik, veelal door onvoldoende bekendheid met een filosofe’s werk, het niet anders, laat staan kort had kunnen zeggen. Ik vind het een verzorgd en inspirerend boek, omdat elk detail ertoe doet en het aanzet werk van die minder bekende filosofen te gaan lezen.

Uitgever                Atlas Contact, 2012
Pagina’s                520
Redactie                Carolien Ceton, samen met  I.v.d. Burg, A. Halsema, V. Vasterling en K. Vintges
ISBN                      978 9045 007 687

Recensie door Maud, okober 2013