Recensies

‘Lied van Verzet’ door Lin Jaldati en Eberhard Rebling

De Duitstalige dubbelautobiografie van Lin Jaldati en Eberhard Rebling verscheen in 1986. Lin was een Joodse danseres en een van de grootste vertolkers van het Jiddische lied. Eberhard was een Duitse musicoloog, pianist en recensent die voor het Nazi regime naar Nederland vluchtte en daar Lin ontmoette. De titel van de autobiografie was Sag Nie, Du Gehst den Letzten Weg, een Duitse vertaling van het beroemde Jiddische ‘Partizanenlied’ van Hirsch Glik: Zog nit kejnmol az doe gejst dem letstn weg, een lied dat Lin talloze malen heeft gezongen en waarvan de tekst ook de eerste zin vormt van de autobiografie. Hierin wordt hun leven in Nederland  voor- en tijdens de Tweede Wereldoorlog beschreven. Als Lin in 1988 sterft, voegt Eberhard er nog een deel aan toe over het na-oorlogse leven in de DDR. De Nederlandse vertaling met de titel Lied van Verzet is gebaseerd op deze laatste uitgave. De jongste dochter van Lin en Eberhard, schreef er een inleiding bij.

Voordat Lied van Verzet verscheen, had Roxane van Iperen al in 2019 haar roman/biografie ’t Hooge Nest gepubliceerd. Dat is de naam van een villa in de bossen van ’t Gooi waar Lin en haar oudere zus Janny plus ouders en echtgenoten en soms wel vijfentwintig onderduikers ongeveer anderhalf jaar ondergedoken hebben gezeten, totdat ze verraden werden en in Auschwitz terecht kwamen. De roman gaat voornamelijk over de oorlogstijd, het ongelooflijk dappere verzet van de vier hoofdbewoners, het onnoemelijke leed dat hen is aangedaan in de diverse kampen en hoe alles toch weer goed kwam. Zie ook de recensie op deze website: https://vrouwenbibliotheek.nl/2019/12/04/t-hooge-nest-door-roxane-van-iperen/

Hoe anders is Lied van Verzet. Hierin geen alwetende schrijver die de emoties van alle personages op de lezer overbrengt, geen verzonnen toevoegingen, maar alleen de autobiografieën van twee mensen die heel vaak geen woorden hebben om te vertellen wat ze hebben meegemaakt. Ze zijn heel verschillend van achtergrond. Eberhard is hoog opgeleid, Lin nauwelijks. De een is Duits, de andere Joods. Ze vinden elkaar vooral in de muziek en in hun communistische sympathieën. Ze vertellen hun verhaal op hun eigen manier: Lin met een levendige verteltrant, Eberhard op een academische, wat bombastische manier. Het verhaal begint bij Lin.

Lin heet helemaal niet Lin, maar kwam in 1912  ter wereld als Rebekka Lien Brilleslijper. Als danseres en zangeres zou ze pas later de artiestennaam Lin Jaldati ( = mijn meisje) aannemen, maar gaat verder door het leven als Lien. Ze groeide op in het hart van de Amsterdamse Jodenbuurt. Haar beschrijving daarvan is levendig en extra waardevol omdat van de hele buurt niets is overgebleven. Lien werkt als textielarbeidster in een fabriek, maar doet er alles aan om danseres te worden, geheel tegen de wens van haar vader. Uiteindelijk zal ze dan ook het huis uitgaan en komt ze terecht in een soort woongemeenschap aan de Keizersgracht. Als de Nazi-dreiging te groot wordt, verhuist ze naar Voorburg, waar ook een Gemeenschapshuis is voor politiek- en vakmatig gelijkgestemden. Lien’s eerste deel van haar verhaal eindigt als ze daar kennismaakt met Eberhard.

Eberhard werd in 1911 in Berlijn geboren als zoon van een trotse Oberleutnant in het keizerlijke leger die dol is op marsmuziek. Eberhard beschrijft zijn jeugd op een aandoenlijke manier, maar zegt geen woord over de oorlog, behalve alle verhuizingen. Hij gaat vervolgens meer dan uitgebreid in op zijn carrière als pianist en zijn studie musicologie. Bescheidenheid is niet zijn sterkste karaktertrek. Politiek gezien neemt zijn haat tegen militarisme en fascisme toe. Dan breekt de tijd aan van ‘de bruine horden’ waar een broer van hem zich bij aansluit. Eberhard besluit naar het buitenland te gaan. Na verschillende tijdelijke woningen komt hij in het Gemeenschapshuis in Voorburg terecht waar hij Lien leert kennen. Over hun relatie vertellen beiden weinig, maar dat ze heel gelukkig met elkaar zijn is duidelijk. Eberhard weet niets van Jiddische muziek en gaat samenwerken met Lien.

Vanaf nu schrijven Eberhard en Lien afwisselend in veel kortere hoofdstukken. De periode 1938 – 1944 is nu aan de beurt. Lin gaat door met het ontwikkelen van haar dans- en zangkunst, Eberhard geeft pianoconcerten, lezingen en schrijft muziekrecensies en boeken over muziek- en cultuurgeschiedenis. De dreiging van Hitler neemt toe, maar de kunst gaat voor. Tot mei 1940. Een van hun huisgenoten pleegt zelfmoord. Lien en haar zus gaan zich in toenemende mate bezighouden met verzetsactiviteiten. Lien en Eberhard krijgen hun eerste kindje, Kathinka. Maar dan krijgt Eberhard een brief waarin staat dat hij zich moet melden voor de militaire dienstplicht in Duitsland en hij moet onderduiken. Intussen zijn Lien en Janny druk bezig met Joodse kinderen veilig onder te brengen, bonkaarten en persoonsbewijzen te vervalsen of te stelen en ook Eberhard wordt ‘handelsreiziger in Joodse kinderen’ en draagt bij aan het vervoer van illegale pamfletten. Over hoe hij zich daarbij voelt, zegt hij maar één keer iets: “Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik op zulke momenten niet bang ben geweest.”  Evenmin wordt er veel gezegd over hoe Janny en Lien zich voelden tijdens hun levensgevaarlijke activiteiten. Opvallend is de veranderde toon van Eberhard in zijn bijdragen. Daar zit niets bombastisch meer in.

Lang wordt er gezocht naar een veilige plek om te wonen. Dat zal ’t Hooge Nest worden, midden in het Gooische NSB broeinest. Broer Jaap bouwt er alle mogelijke schuilplaatsen in en een tijdlang gaat het goed. Tot alle bewoners verraden worden in 1944. Met hulp van Janny weet alleen Eberhard te ontsnappen. Kathinka is op tijd bij een dokter ondergebracht. De anderen komen in Westerbork en vervolgens in Auschwitz. Weer kan Roxane van Iperen veel meer weergeven dan Lien ooit gekund had, maar de onmenselijke gruwelijkheid is in beide boeken duidelijk. Wonderbaarlijk mooi zijn de momenten waarop Lin gaat zingen, waardoor de kampbewoners even hun leed vergeten. Janny en Lien blijven bij elkaar, zoals hun moeder hen had opgedragen. Ze ontmoeten de familie Frank. Janny en Lien, Margot en Anne, zullen in Bergen Belsen terecht komen, waar de zusjes Brilleslijper de zusjes Frank zullen begraven. Zelf overleven ze, maar hun familie, hun vrienden en kennissen zijn er voor het grootste deel niet meer, evenmin als hun Amsterdamse leefwereld.

Waar ’t Hooge Nest eindigt, gaat Lied van Verzet verder met de periode 1945 – 1952.
Lien herstelt langzaam en gaat uiteindelijk weer dansen en zingen, maar Eberhard heeft het moeilijker. De tijd van de Koude Oorlog is aangebroken en communisme is niet bepaald populair. Hij raakt dus zijn baan kwijt. Hij en zijn vrouw blijven geloven dat alleen communisme tot wereldvrede kan leiden, maar moeten niets hebben van Stalin c.s. Inmiddels is hun tweede kindje, Jalda, geboren.
Als Eberhard hoort dat hij in de DDR meteen werk kan krijgen en daar hard nodig is, besluit Lien met hem en de kinderen mee te gaan. Ook zij kan juist daar waar het antisemitisme nog helemaal niet is verdwenen, van grote betekenis zijn met haar Jiddische dansen en liederen. Waar de sjtetls niet meer zijn, moet dat stukje cultuur bewaard blijven. Gelukkig zal ze er nooit worden en haar heimwee naar Amsterdam blijft, evenals het verlangen naar haar zus Janny, terwijl Eberhard er floreert. Ze sterft in 1988 aan longkanker. Dochter Kathinka werd violiste en musicologe en stierf in 2020. Jalda wordt toneelspeelster en later chazzan (voorzanger). Ze geldt als een gerenommeerd specialiste voor Joodse muziek. Eberhard heeft in 2007 de onderscheiding ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ gekregen en overleed een jaar later.

De dubbelautobiografie geeft inzicht in het Joodse leven van voor de oorlog en het muziekleven in Duitsland e.o. in de vorige eeuw. De vertalers, die allen op hun eigen manier banden hadden met Lien en Eberhard, wilden met hun indrukwekkende vertaling en annotatie verder reiken dan alleen de oorlogsgeschiedenis, want het was de muziek die hen bij elkaar bracht en overeind hield, in alle omstandigheden. Het is evenwel de vraag hoeveel mensen tegenwoordig Lin Jaldati en Eberhard Rebling nog kennen en genoeg in hen geïnteresseerd zijn om een boek van zo’n vijfhonderd bladzijden over hen te lezen. Ik ben bang dat heel veel mensen inmiddels Janny en Lien Brilleslijper hebben leren kennen door ’t Hooge Nest van Roxane van Iperen en dat Eberhard Rebling weinigen interesseert. Hoe dan ook, laat ik eindigen met Jalda’s woorden: “Moge dit boek veel gelezen worden, mensen bemoedigen om voor elkaar in te staan en elkaar te helpen als het nodig is. En eraan bijdragen dat deze wereld een beetje beter wordt, voor tikoen olam.” (JW: herstel van de wereld).

Uitgeverij     Boom, 2024
Pagina’s       584
Vertaling      uit het Duits door Johan Meijer, Diete Oudesluijs, Rimco Spanjer, Sander Stotijn
(Sag nie, du gehst den letzten Weg)
ISBN             978 9024 463 244

Recensie door Janny Wildemast, november 2024

Share

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Powered by: Wordpress
Geverifieerd door MonsterInsights