‘Huizen van anderen’ door Lore Segal

Toen de Oostenrijks-Joodse Lore Groszmann tien jaar was, ging ze met het eerste Kindertransport in 1938 naar Engeland, samen met 600 andere kinderen. Door een brief van haar konden haar ouders later ook komen, als tuinman en dienstmeisje, terwijl ze in Oostenrijk hoofdboekhouder en pianiste waren geweest. Lore beschrijft in haar roman Huizen van anderen hoe ze in Engeland aankwam en vervolgens bij diverse pleeggezinnen werd ondergebracht, in ‘huizen van anderen’. Ze publiceerde haar retrospectieve verhaal in 1964. Ze was toen dus 36, woonde in Amerika en was getrouwd met David Segal. Het gaat om een licht gefictionaliseerde autobiografie die ze met nadruk ‘roman’ noemt: “De waarheid van een romanschrijver geeft nu eenmaal een echter verhaal”, vindt ze.

Het Kindertransport programma 1938-1940 werd na de Kristallnacht in Duitsland door de Britse regering ingesteld. Ongeveer 10.000 Joodse kinderen onder de 17 jaar konden zo ontsnappen aan het Nazi-regime. Ze kwamen in kinderhuizen of pleeggezinnen terecht. In Engeland werd verteld dat het om weeskinderen ging, terwijl in werkelijkheid de meeste kinderen wreed van hun ouders werden gescheiden. Volwassen Joden boven het immigratiequotum waren niet welkom. De kinderen moesten vooral gezond zijn. Een gevaar voor de arbeidsmarkt vormden ze niet. De Joodse gemeenten draaiden voor alle kosten op.

Uit Oostenrijk konden 2364 kinderen ontkomen naar Engeland, maar er bleven er meer achter. In juni 1939 stonden er nog 8000 op een wachtlijst. De meesten zouden omkomen in uitroeiingskampen. ‘Het op jonge leeftijd moeten vertrekken bij hun ouders deed veel met de kinderen. Velen liepen daardoor een trauma op. Zij groeiden op in een nieuw land waar ze de taal niet spraken en moesten met vreemden leven die alleen Engels spraken. Op school werden de kinderen door Britse kinderen vaak beschouwd als Duitsers, in plaats van -in de eerste plaats- als Joodse vluchtelingen’, aldus Wikipedia. Zo ging het ook met Lore.

Ze begint haar verhaal in 1937. Hitler is Oostenrijk binnengevallen. Het Nazisme is in opkomst en de anti-Joodse maatregelen nemen toe. Huizen worden beklad, spullen worden afgenomen, Lore wordt een keer bespuugd en haar familie moet telkens weer verhuizen. Het welvarende middenklas leventje is voorbij. Op scholen wordt segregatie doorgevoerd tot Lore helemaal niet meer naar school kan. Dan wordt besloten dat Lore weg moet voor haar eigen veiligheid. Voor haar begint een spannend avontuur, voor haar ouders een vreselijke tijd.

Het allereerste Kindertransport vertrekt in de winter van 1938. Het mag een mirakel genoemd worden dat de trein met 600 kinderen zonder problemen door Duitsland heen kwam. In een heel kort stukje wordt iets gezegd over de spanning en de daarop volgende blijdschap onder de kinderen. Via Nederland gaan de kinderen op de boot naar Engeland waar ze in een kamp komen. Van daaruit zullen ze bij families ondergebracht worden.
De beschrijving van het leven in dat kamp had heel interessant kunnen zijn, maar beperkt zich voornamelijk tot een verhaal over een Knackwurst die Lore mee had gekregen, maar vergeten was. De stank uit haar tas wordt steeds erger, maar ze ziet geen kans zich van de worst te ontdoen. Voor Lore is dat veel belangrijker dan de situatie waarin ze zich bevindt.

Dan komen in de volgende hoofdstukken de diverse families aan bod waar Lore ondergebracht werd. Ze zijn Joods of Christelijk, maar vroeger of later willen ze allemaal van haar af. Lore gedraagt zich dan ook niet bepaald beminnelijk. Ze is erg ik-gericht, praat veel en speelt veel toneelstukjes in haar hoofd waarin zij de hoofdrol heeft. Tot nu toe moet het de lezer al zijn opgevallen hoe afstandelijk Lore is. Koud en onaangedaan vertelt ze de meest verschrikkelijke dingen. De wereld draait om haar en de rest doet er niet toe. Dat heeft echter een reden die zijzelf verwoordt in haar voorwoord: “Als je je op tienjarige leeftijd afsluit voor gevoelens die je op een andere manier niet de baas kunt, kost het tientallen jaren om je weer open te stellen.” Daarnaast moet ook niet vergeten worden dat de wereld beschreven wordt door de ogen van een kind. Een kind dat zonder ouders in een vreemd land met vreemde gewoontes kwam en zich in een vreemde taal moest zien te handhaven.

Met een intelligente, scherpe blik beschrijft ze de heel verschillende pleeggezinnen. Onbedoeld als kind, maar zeker bedoeld door de volwassen schrijfster, komen we erachter dat al die goedwillende pleegouders nou niet bepaald op hun taak waren voorbereid. Ze doen allemaal hun best maar jagen je regelmatig het plaatsvervangende schaamrood naar de kaken door hun onbegrip. Juist door zich op haarzelf te richten weet Lore zich staande te houden, geholpen door haar gevoel voor humor. De komst van haar ouders, dankzij een brief van Lore, bleek niet te helpen. Die moesten hard werken, ver beneden hun stand, hadden geen tijd voor haar en kunnen niet bij haar in de buurt wonen. Als haar ziekelijke vader sterft, is Lore diep bedroefd. Niet om hem, maar omdat ze niet van hem kon houden.

De oorlog speelt voor Lore een minimale rol. Zij heeft andere zorgen. Uit haar handelingen blijken kleine beetjes van haar echte gevoelens. Naast huilbuien en broekplassen brengt ze veel tijd door onder tafels, of starend in het haardvuur, of ze doet met andere kinderen spelletjes waarbij gegokt moet worden hoe lang het zal duren eer er antwoord komt op haar brieven.
Lore komt uiteindelijk bij haar moeder terecht die overigens over een aanpassings- en doorzettingsvermogen beschikt om ‘u’ tegen te zeggen. Lore gaat studeren aan de University of London en in 1951 emigreert ze met haar moeder naar de Dominicaanse Republiek in afwachting van een visum voor Amerika.

Wie goed tussen de regels door leest, vindt in Huizen van Anderen een aangrijpend verhaal van een kind dat ondanks alles wist te overleven.

Uitgeverij      Cossee, 2024
Pagina’s        288
Vertaald         uit het Engels door Anna Helmers – Dieleman  (Other People’s Houses-1964)
ISBN              978 9464 521 269

Recensie door Janny Wildemast, juni 2024