Doireann Ní Ghríofa, in het Engels zoiets als Doreen Griffith, is een Ierse schrijfster die na een serie dichtbundels nu met haar eerste roman is gekomen. Of misschien een biografie, want het leven van dichteres Eibhlín Dubh Ní Chonail (Dark Eileen O’Connell) wordt helemaal uitgeplozen. Of mogelijk een autobiografie, want parallel aan het verhaal over Eileen beschrijft Doireann haar eigen levensverhaal.
De oorsprong van Een Geest in de Keel ligt in een gedicht uit 1773, dat verplichte leeskost is op alle scholen in Ierland. Het heet Caoineadh Airt Uí Laoghaire, oftewel De Klaagzang voor Art O’Leary, en is voornamelijk geschreven door Eibhlín, de vrouw van Art. Caoineadh [‘kwi:nƏ] is Iers voor ‘keen’ en ‘keening’ is wat vrouwen doen bij begrafenissen: de dode wordt beklaagd en verheerlijkt op een half gesproken, half gezongen manier.
Doireann Ní Ghríofa (1981) is een jonge Ierse vrouw die zich volledig heeft gestort op het huisvrouw en moeder zijn, maar ze is daarnaast wel dichteres die publiceert. Ooit begon ze aan diverse studies en uiteindelijk werd ze onderwijzeres tot de geboorte van haar eerste kind. Ze kreeg in korte tijd vier kinderen en leeft met takenlijstjes die ze per dag afwerkt. Het geeft haar structuur en een voldaan gevoel als ze weer wat kan afstrepen. Haar enige rustmomenten zijn als ze haar kinderen de borst geeft en als ze aan het kolven is voor de moedermelkbank. Dan kan ze nadenken, bijvoorbeeld over haar wel heel dienstbare leven, over situaties in haar verleden én over dat gedicht dat ze vroeger op school moest lezen: De Klaagzang voor Art O’Leary.
Vroeger vond ze het gedicht eerst saai, toen boeiend en nu zal het een obsessie voor haar worden. Wie was die Eibhlín Dubh Ní Chonail en wat zegt ze nou eigenlijk in haar gedicht? Ze is het niet eens met de Engelse vertaling van het Ierse gedicht en omdat ze, zoals de meeste Ieren, tweetalig is opgevoed, wil ze haar eigen vertaling maken. En ze wil het hele leven van Eibhlín uitzoeken, die altijd in de schaduw is gebleven van haar mannelijke familieleden en met name van haar neef, de beroemde Daniel O’Connell. Hij was de grote voorvechter – ‘The Liberator’ – voor gelijkheid tussen Ieren en Engelsen, na 800 jaar Engelse onderdrukking die een hoogtepunt bereikte in de 18e eeuwse Penal Laws, de beperkende en vernederende strafwetten opgelegd door de Engelsen aan de Ieren.
Voor een nieuwe vertaling heeft Doireann niet de juiste papieren maar dat weerhoudt haar er niet van zich volledig op haar nieuwe taak te storten. We krijgen zo een prachtig beeld van werkend moederschap en de daaraan inherente problemen. Waar Doireann in het begin zeer pragmatisch schrijft, wordt ze allengs lyrischer en poëtischer in haar beschrijvingen van Eibhlín Dubh Ní Chonail en haar werk.
De Caoineadh Airt Uí Laoghaire werd pas in 1800 op schrift gesteld na mondelinge overlevering en gedrukt in 1892. Eibhlín Dubh Ní Chonail beschrijft erin hoe ze Art leerde kennen, meteen dolverliefd op hem werd, met hem trouwde en kinderen kreeg. Dan komt de fatale dag waarop Art weigert zijn prachtige paard aan de Iers-protestante Abraham Morris, sheriff van Cork, te verkopen voor de door de Penal Laws voorgeschreven vijf pond. Een duurder paard mocht een Ier niet hebben. Morris laat hem dan vogelvrij verklaren en later doden. Arts paard vlucht naar huis en Eibhlín weet genoeg. In vliegende vaart rijdt ze naar haar man die bebloed op de grond ligt. Ze drinkt zijn bloed en wentelt zich in wanhoop. In haar tekst verschijnen nu allerlei verwensingen richting de daders. Tussendoor zijn er ook strofen van haar eigen tweelingzus Mary en van een zus van Art. Het gedicht besluit ermee dat klagen niet helpt, want eens zijn we allemaal dood.
Naar Eibhlín Dubh Ní Chonail – c. 1743 – c. 1800, dichteres van gegoede stand, doet Doireann ongelooflijk veel speurwerk. Al is er niet veel over haar bekend, ze weet toch een veel gedetailleerder beeld van Eibhlín te schetsen dan alleen ‘tante van Daniel O’Connell, vrouw van Art O’Leary’. Eibhlín wordt haar ‘geest’. Haar zoektocht naar afstammelingen van Eibhlín is enerzijds een beetje een detectiveachtig relaas, maar ook wel wat taai om te lezen. Dit kijkje in de wereld van de wetenschappelijke onderzoeker is boeiend, maar het toevoegen van véél fantasie-elementen staat daar weer lijnrecht tegenover.
Keer op keer herhaalt Doireann Ní Ghríofa de eerste zin van haar eerste hoofdstuk: “Dit is een vrouwelijke tekst.” Meestal slaat dat op de Caoineadh van Eibhlín, of op gedachten van haarzelf, maar begrijpen doet ze het zelf niet. Wel benadrukt ze het ondergewaardeerd zijn en in de vergetelheid raken van vrouwen in het algemeen en schrijfsters in het bijzonder. Haar hele verhaal is gedrenkt in melk en bloed.
Met grote veranderingen in stijl en inhoud, in stukjes en beetjes, duidelijk geschreven ‘tussen de bedrijven door’, heeft Doireann haar verhaal verteld. Het is doorspekt met elementen van het mysterieuze Ierland, waarin ‘stone forts’ en elfenheuvels toegangspoorten naar de Andere Wereld onder de grond zijn. Even mysterieus blijft Eibhlín.
Door haar zoektocht heeft Doireann een bestaan gecreëerd naast dat van huisvrouw en moeder. Beide bestaansvormen kan en wil ze niet loslaten, maar met haar verhaal komt ze niet meer verder en kinderen zal ze niet meer krijgen. Haar laatste kind kreeg tweeëneenhalf jaar borstvoeding, maar ook daar stopt ze mee. Ze voelt zich in alle opzichten tekortschieten, maar er opent zich een nieuwe wereld voor haar met een nieuw aantekenboek. ‘Deze keer zal ik mezelf niet toestaan daarin woorden als ‘stofzuigen’ of ‘lakens’ of ‘dweilen’ of ‘kolven’ op te schrijven. In plaats daarvan zal ik nieuwe woorden bedenken die ik dan achterna zal gaan.’
Dan volgen tot slot drie versies van de Caoineadh, in het Nederlands van de vertaalster van Geest in de Keel Caroline Meijer, in het Iers en in het Engels van Doireann. Er zijn héél veel Engelse vertalingen van de Caoineadh. Het voert te ver deze vertalingen naast elkaar te leggen, maar het is wel interessant om de vertaling van Thomas Kinsella die op internet staat eens naast die van Doireann te leggen. Dan blijkt dat die van Ghríofa oneindig veel poëtischer en persoonlijker is. Overigens is er in april 2023 alweer een nieuwe vertaling van de Caoineadh verschenen van de hand van John FitzGerald.
Caroline Meijer heeft een helse klus gehad aan het vertalen van een vertaling van een vertaling. Ze gebruikt echter te vaak woorden die echt niet passen in een 18e-eeuws gedicht. Los van het gedicht is haar werk prijzenswaardig.
Een Geest in de Keel is een schitterend relaas over het zoeken naar jezelf via het zoeken naar een ander. Dat de schrijfster een dichteres is, blijkt uit elke pagina. Ghríofa schrijft zo eerlijk, zo bevlogen en zo liefdevol dat het je wel moet raken.
Uitgeverij Van Oorschot, 2021
Pagina’s 300
Vertaald uit het Engels door Caroline Meijer (A Ghost in the Throat)
ISBN 978 9028 213 005
Recensie door Janny Wildemast, januari 2024