Recensies

‘Engel en Kinnari’ door Dido Michielsen

De eerste roman van Dido Michielsen heette Lichter dan Ik en ging over een Indonesische vrouw die haar kinderen, die zij als concubine van een Hollandse man had, moest laten opvoeden door anderen toen hij haar in de steek liet. Onlangs verscheen het vervolg, Engel en Kinnari, waarin een Indo-Europees kind op zoek gaat naar haar biologische moeder. De zoektocht naar haar moeder, en daarmee naar haar eigen identiteit, zal deze roman beheersen, tegen de achtergrond van een beeld van Nederlands-Indië tussen 1900 en 1942.

Het Indo-Europese meisje Louisa is met haar zus Pauline opgevoed door Hollandse ouders. Hun echte moeder was een njai, een door een Hollandse man gebruikte vrouw, die haar liet zitten voor zijn verloofde in Haarlem. Hun kinderen bracht hij onder bij buren – Arnold en Lot – en hun moeder mocht als baboe bij die mensen gaan werken op voorwaarde dat ze zweeg over haar relatie met de kinderen. Op die manier konden haar kinderen een goede opvoeding krijgen en was zij hen toch niet helemaal kwijt. Dat ging goed totdat tante Lot erachter kwam dat oom Arnold het bed deelde met de baboe. De kinderen werden naar een strenge nonnenschool gestuurd en daarna zo snel mogelijk uitgehuwelijkt. Louisa trouwde op haar dertiende met een veel oudere man en haar zus kwam met haar man op Sumatra terecht, ver van Java, waar Louisa eerst in Batavia en later in Buitenzorg woonde. Via hun briefwisseling komen we veel te weten over de innerlijke gevoelens van Louisa.

In Buitenzorg woont ook Cato, haar vroegere schoolvriendin. Die blijkt zich volkomen ondergeschikt te hebben gemaakt aan haar man en deelt zijn klassenbewustzijn. Zij en Louisa horen bij de Indo-Europeanen. Die staan op de sociale ladder onder de blanken, maar boven de kampongbewoners, de inlanders, en de Chinezen. De echtgenoot van Cato verduidelijkt dat: “Het is inmiddels ook al bewezen dat wij Europeanen van nature beschaafder en ontwikkelder zijn dan de inlanders en vreemde oosterlingen.(…) Wij kunnen het deze mensen helemaal niet kwalijk nemen dat ze dichter bij de apen staan dan bij ons, ontwikkelde wezens. Ze hebben onze leiding hard nodig.” Zo was de situatie in Nederlands-Indië rond 1900 en die bleef ook zo tot de onafhankelijkheidsoorlog.

Louisa is getrouwd met Johan Alexander die ze altijd J.A. noemt ‘omdat het haar aan ieeaaa het gebalk van een ezel’, doet denken. Hij heeft het geschopt tot controleur tweede klas en zal dat blijven tot aan zijn dood. Hij verdient aanzienlijk minder dan een belanda met dezelfde functie. Hij berust daarin, maar zijn altijd rebelse vrouw niet. Ze heeft er plezier in hem af en toe kwaad te maken, al levert haar dat klappen op. Ze heeft als kind kinderen gekregen, maar weet niet hoe met ze om te gaan. Werken mag ze niet en ze verveelt zich enorm. Voor haar geldt een eigen gezin met bijbehorend huishouden niet als het hoogste ideaal in tegenstelling tot de meeste Indische echtgenotes.
Vriendin Cato raadt haar aan een abonnement op de leestrommel te nemen. Dat werkt en Louisa wil een leesclub oprichten. Na één keer geeft ze dat idee op. De uitgenodigde vrouwen hebben noch de hersens noch de interesse die daarvoor nodig is. Louisa realiseert zich dat haar man, haar zus Pauline en haar vriendin ‘hebben besloten dat ze Europees zijn, en daarmee is de kous af. Wie vooruit kijkt, kijkt naar Holland.’

Dan leert Louisa een Chinese vrouw, Yoe Leng, kennen. Ze is rijk en wat ouder en heeft een jonge Javaanse secretaris die van adel is. Louisa komt er graag, tegen de zin van haar man, want een Chinees is niet van hun stand. Yoe Leng vraagt haar mee te gaan voor een bezoek aan Pekalongan waar zij een batikbedrijf heeft. Louisa, die nauwelijks iets van de wereld om haar heen heeft gezien, neemt het aanbod gretig aan. Haar man is toch op reis en kan het haar niet verbieden..
Er gaat een nieuwe wereld voor haar open. Ze krijgt een verhouding met de secretaris Dimas en leert nu pas de liefde kennen, en ook de schoonheid van het Javaanse leven. Batik, de nationale Indische volkskunst, is nieuw voor haar. Een van de symbolen die vaak gebruikt wordt is de kinnari. Dat is een vrouwelijke figuur met vleugels en van oorsprong een hindoeïstische en boeddhistische godin, die zorg draagt voor – en bescherming biedt aan- mensen als er gevaar dreigt. Ze is ook het symbool van de liefde.
De vrijheid die Louisa tijdens deze reis ervaart, is ongekend voor haar. Ze leert zichzelf kennen en begrijpt nu dat ze een kind van twee volkeren is dat moet proberen die twee met elkaar te verenigen. “Altijd had ik het gevoel dat ik me moest verzetten zonder dat ik precies wist waartegen. Altijd dat verdwaalde gevoel. Ben ik Europees of inlands? Wat wil ik zijn, een engel of een kinnari?”
Na de reis duurt het niet lang voordat Louisa’s omgeving haar het contact met You Leng onmogelijk maakt en de Chinese zelf verhuist. Dimas sluit zich aan bij een groep opstandige intellectuelen die een begin gaat maken met het verzet tegen vreemde overheersing. Voor Louisa is dat een brug te ver. Wel is ze nu zo ver dat ze tegen dochter Ietje kan zeggen: “Dit hebben we gemeen, het gemengde Javaanse en Hollandse bloed. Het vormt ons. Wij zijn geen volbloed Europeanen, noch zijn we volbloed Javanen. Wat zijn we wel? Dat is aan ons om te besluiten. (…) Wij kunnen hier bruggen slaan van buigzaam bamboe maar met een stevige Hollandse constructie. Dat is onze kracht.”

Louisa’s man krijgt een hartkwaal en Louisa zal voor hem zorgen tot zijn dood. Inmiddels is ze hem wel anders gaan zien. Bij zijn begrafenis zegt een Javaan dat J.A. één van de weinige ambtenaren was tegenover wie de inheemsen zich durfden te uiten. Dat doet haar iets en ze voelt voor het eerst begrip en waardering voor hem.
Als ze zich gaat bezinnen op haar toekomst krijgt ze het boek Door Duisternis tot Licht onder ogen van Raden Adjeng Kartini. Dan weet ze wat haar te doen staat. Ze begint een kostgangersbedrijf in Batavia. Daar zal ze nog geruime tijd de zorg op zich nemen voor tante Lot, want haar eigen zoons hebben daar geen tijd voor. Toch krijgt Louisa geen antwoord van haar op de vraag wie haar moeder was.

Als in Nederland de Tweede Wereldoorlog is uitgebroken is dat voor Nederlands-Indië een ver-van-mijn-bed gebeuren totdat Japan in 1942 binnenvalt. Als je meer dan 50% Nederlands bloed hebt, kom je in een interneringskamp. Heb je meer dan 50% Indisch bloed, dan kun je vrij rond blijven lopen. Waar Louisa eerst dacht bij beide volken te horen, moet ze nu toch een keus voor een van de twee maken. De slotzin van het boek is: ‘Haar Europese kleren heeft ze nooit meer nodig.’

Engel en Kinnari is gebaseerd op familieverhalen van Dido Michielsen waarbij ze zich heeft laten inspireren door het leven van haar betovergrootmoeder. Dido is zelf kind van een njai en zoekt net zoals Louisa naar haar identiteit. Opvallend is dat ze geen seconde aandacht besteed aan de Nederlandse vader van Louisa, maar uitsluitend aan de Indische moeder. Ze heeft zich grondig verdiept in de omstandigheden in Nederlands-Indië tussen 1900 en 1942, maar geeft geen uitgebreid beeld van de onderlaag van de bevolking. Haar doel was dan ook te beschrijven hoe het voelt als je tussen twee werelden leeft. Misschien wordt daarom alles beschreven in de tegenwoordige tijd: het verleden is ook het heden.
Al met al een mooie roman die aanzet tot nadenken.

Uitgeverij      Hollands Diep, 2022
Pagina’s       255
ISBN            978 9048 859 214

Recensie door Janny Wildemast, januari 2023

 

Share

One comment

  • Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

    Powered by: Wordpress
    Geverifieerd door MonsterInsights