‘Tot het water stijgt’ door Maryse Condé

Tot het water stijgt is een roman, maar naar mijn mening en kennis voor meer dan 90% waargebeurd. Het verhaal gaat over de innige vriendschap tussen drie mannen. Alle drie zijn ze op zoek naar hun identiteit, de zin van het leven, en worstelend met heimwee. Ondanks alle armoede, pijn en verdriet blijven ze altijd dromen. De politieke ontwikkelingen in de drie landen, waar zij vandaan komen, Guadeloupe, Haïti en Mali, worden gedurende een aantal decennia beschreven, waardoor duidelijk wordt, hoe ontwikkelingen, zoals slavernij, rassendiscriminatie (er wordt neergekeken op Creolen) en natuurrampen op duizenden kilometers afstand hun invloed hebben op het leven van mensen gedurende vele jaren.

Hugo Moreno is weerkundige. Hij komt uit Haïti maar vlucht met een bootje naar Guadeloupe. Op de boot ontmoet hij de zwangere Renette Ovide. Haar man, een journalist, is om politieke redenen vermoord. Renette vraagt Moreno om, als ze sterft, haar baby naar Haïti terug te brengen. Moreno gelooft dat de doden en levenden nog door elkaar leven en dat de doden gezien kunnen worden door helderzienden, als je daar tenminste genoeg dollars voor over hebt. Om die te verdienen gaat hij op zoek naar werk en wordt tijdens die zoektocht vermoord.

Babakar komt uit Mali. Zijn moeder Thecla is afkomstig uit de Antillen en heeft blauwe ogen, wat haar in Mali een duivelse reputatie geeft. Na haar dood, komt ze Babakar regelmatig ’s nachts levenslessen geven. Babakar gaat in Montreal een opleiding tot verloskundige volgen, een zeer ongewone keuze voor een Afrikaanse man, maar hij volgt hierin zijn moeder. In Montreal ontmoet hij landgenoot Hassan. Later gaan ze samen voor hun werk naar Eburna (Abidjan, Ivoorkunst), waar een burgeroorlog uitbreekt. Hassan kiest voor de noordelijke militie, maar Babakar gelooft niet in oorlog tussen Afrikanen.
“Wat wil je, Ik was geen man met idealen. In mijn ogen bestond er geen overtuiging, geloof of ideologie, die het waard was om voor te sterven. Hoe gewoontjes het ook kan zijn, het leven is meer waard. Misschien was ik te beklagen dat ik de dingen zo zag? In elk geval had ik besloten om terug te keren naar mijn leven zonder idealen. Ik was een waardige zoon van Thecla.”

Hij helpt Hassan wel met het opereren van oorlogsslachtoffers in het noorden, maar als Hassan als beloning voor zijn moorden vicepresident wordt en de Franse blauwhelmen de stad niet langer bewaken, moet Babakar, met achterlating van zijn eerste grote liefde, vluchten naar Guadeloupe, waar de baby van Renette op zijn pad komt en hij Fouad ontmoet.

Fouad is een Palestijnse moslim, maar “dat is een identiteit, die angst aanjaagt. Dat woord omvat te veel leed, onteigeningen en vernederingen. Je moet een Jean Genet zijn om van ons te houden.”      
Fouad woont tot zijn 10e in een vluchtelingenkamp, maar wordt door zijn stiefvader, die niet van Palestijnen houdt, verbannen naar Haïti. Daar moet hij een verre oom helpen in een restaurant. Als de oom vermoord wordt (de zoveelste staatsgreep), besluit dichter Fouad, hoewel hij bang is voor wapens, toch om zichzelf te beschermen en koopt wapens van een Duitse nazi, die denkt, dat Fouad de wapens wil gebruiken omdat hij als Arabier wel een hekel aan Joden zal hebben.
Maar Joden konden me niet veel schelen Ik stel me voor, dat ik de Joden, de Israëliërs, had leren vrezen als ik in Beiroet was gebleven. Je moet je binnen een gemeenschap bevinden om een identiteit te delen. Nu ik in Haïti woonde, was ik alleen maar een niet-Haïtiaan.”
Fouad ontmoet in het bordeel van zijn overleden oom zijn eerste liefde, maar deze verlaat hem voor een drugsbaron.

Drie mannen, die niet willen moorden, maar leven en liefhebben.
Thecla denkt er het hare van:
“Ik adviseer jullie samen te gaan wonen en een kolonie te stichten. De kolonie van de ontroostbare weduwnaars….Jullie hebben alle drie een verschillende identiteit, een Arabier, een half Creoolse, subSaharaanse Afrikaan en een Haïtiaan.
Misschien gaat het wel om een nieuwe mensheid Een mensheid zonder Europeanen, zonder kolonisten, zonder meesters en zonder slaven of uitgebuite mensen. Jullie kunnen voor een rechtvaardiger wereld zorgen.”

Maryse Condé schrijft vanuit een breed perspectief met kennis van vele culturen, zonder oordeel, maar met begrip voor de beweegredenen van allerlei soorten mensen, die het zelden echt voor het kiezen hadden.

Tot het water stijgt is een prachtige roman om emotioneel (niet sentimenteel) van te worden; over liefde, vriendschap, heimwee in een wereld, die op drift is geraakt.

Uitgeverij      Orlando, 2021
Pagina’s       286
Vertaald        uit het Frans door Martine Woudt (En attendant la montée des eaux)
ISBN             978 9493 081 901

Recensie door Ammy Langenbach, augustus 2021